Een netwerk is een moeilijk te leiden organisatievorm. Niet iedereen luistert naar de baas omdat er gewoonweg niet één baas is. Een goed netwerk bestaat uit autonome leden die professioneel zijn en elk op zich goed werk leveren. Leden kunnen met elkaar samenwerken, maar daarom zijn ze nog geen netwerk. Een netwerk heeft bestaansrecht van zodra de leden zich samen verantwoordelijk weten voor een opdracht op niveau van het netwerk omdat ze het elk apart niet kunnen. En net omdat het vaak over complexe uitdagingen gaat, zijn er ook verschillende soorten deelnemende leden in een netwerk nodig. Een netwerk is pas een netwerk indien er dus enerzijds voldoende diversiteit is, maar anderzijds voldoende integratie van de leden in het netwerk aanwezig is. En waarom zou een netwerk dan niet werken?
- Geen gemeenschappelijke doelstelling op niveau van het netwerk: Niet elk lid zal zijn eigen werking zomaar opzij schuiven voor taken die het netwerk opneemt. Het zal steeds voor de eigen organisatie én voor het netwerk een meerwaarde moeten opleveren, zoniet levert lidmaatschap tot de club geen voordeel op. Een grote participatieve werking en duidelijkheid omtrent het gezamenlijke doel en bijhorende activiteiten, zijn een must. Het netwerk is er dus voor de leden.
- Teveel uniformiseren: Elk lid heeft zijn eigen besluitvormingsproces, visie, cultuur, waarden… Die verschillen kunnen aanleiding geven tot onderlinge spanningen. Uniformiseren om de verschillen weg te werken, is geen goed idee. Niet alles moet ‘gelijk’ zijn. Het gevoel ontstaat dat oplossingen of beslissingen de eigen werking helemaal niet vooruit helpen. Deelnemende leden moeten nog voldoende autonomie ervaren waarbij onderlinge verschillen eerder een opportuniteit zijn. Ze zijn voorwerp van gesprek en leiden tot meer inclusief denken: het toelaten van het verschil. Beslissingen of oplossingen kunnen voor verschillende leden andere gevolgen hebben.
- Vergaderitis: Samenwerken in het netwerk vraagt tijd en energie om met elkaar af te stemmen. De vele vergadermomenten leggen beslag op de agenda en houden je weg van je eigen werk. Spreek af welke overlegcultuur een meerwaarde levert en wie telkens aanwezig moet zijn.
- Onvoldoende vertrouwen tussen de leden: Omdat de achtergrond van alle leden dermate verschillend is, vraagt het enig onderling vertrouwen dat er niet is van bij de start. Dat vraagt tijd om op te bouwen. Vertrouwen komt te voet… (maar vertrekt te paard). Regelmatige stortingen op de emotionele bankrekening van de leden bouwen krediet op.
- Freerider-gedrag: Dat is meedrijven op de inspanning van anderen om er zelf een voordeel uit te halen zonder zelf een inbreng te doen. In een netwerk is er gedeeld leiderschap en gedeelde verantwoordelijkheid, zowel in het negatieve als het positieve. De verwachtingen tot bijdrage van elk lid aan het netwerk moeten duidelijk zijn. Je kan niet enkel ‘krijgen’ van het netwerk, zonder zelf ‘te geven’.
- Complexe governance: Het netwerk verlangt dat elk afzonderlijk deelnemend lid goed en professioneel management voert en daartoe de nodige inspanningen levert. Tegelijk is er het verlangen dat het netwerk zelf ook goed wordt geleid en gemanaged. Dat vraagt enig inzicht in en openheid voor netwerkdenken. Niet er vanuit gaan dat het één organisatie is, maar leiderschap delen is het motto. Condities creëren waarin elk lid kan gedijen.
- Solidariteit in één richting: Solidariteit gaat in elke richting, en niet steeds in dezelfde richting. De diversiteit onder de leden brengt met zich mee dat elk lid ook andere middelen en knowhow ter beschikking heeft. Hierdoor kan een onevenwicht ontstaan in wat men van een netwerk verwacht. Samenwerken is geven en nemen. Je kan niet altijd ‘gever’ of ‘nemer’ zijn.
- Niet competent zijn om samen te werken: Leden die niet de competentie bezitten om samen te werken, stellen ook andere verwachtingen aan een netwerk. Ze gaan al te vaak uit van een leiderschapssysteem dat hiërarchisch wordt opgebouwd en zien het netwerk als ‘de top’ van de organisatie.
- Niet organisch mee-meanderen: Een netwerk is zoals een Barbapapa en past zich aan aan de steeds wijzigende context. Een netwerk is dus fluïde en moet voldoende wendbaar zijn om in te spelen op veranderingen in de omgeving. Schokken in de ontwikkeling van het netwerk, leiden meestal tot herpositionering van enkele leden in het netwerk.