Op zoek naar een fair systeem

Standaard

Na de blog over “hét systeem” (https://yvesdemaertelaere.com/2021/11/10/onderwijskwaliteit-aanpakken-pak-de-systeemfout-aan/) was ik op zoek naar een andere invalshoek, uitgangspunt, een nieuw kader om in te redeneren. Via mijn compagnon de route Tom Van Acker, kwam ik uit bij Charles Leclef die een boekje schreef over fairisme. Fair betekent meer dan eerlijk zijn. Het staat ook voor: betrouwbaar, billijk, correct, rechtvaardig, keurig, goed, integer, het idee van gelijke kansen.. Kortom een nieuw woord om ook ons onderwijs mee te confronteren. Wat is fair in het onderwijs indien we passend onderwijs organiseren voor elk kind? Is meer testen fair? Zijn punten fair? Is het gedrag van leerlingen/leerkrachten fair? Moeten we leerlingen ongelijk behandelen indien we ze gelijke kansen willen geven, of blijven we inzetten op gelijke onderwijskansen? Wat is een faire relatie tussen leerling en leerkracht? En is de opdracht fair? Zijn vaste benoemingen fair? Wanneer verdient de leerling zijn kwalificatie of diploma op een faire manier? En is het fair een leerling uit te sluiten? De zoektocht naar een nieuwe ordening in het systeem brengt mij bij het woord ‘fair’. Gaan we bij leerlingen de focus leggen op het menselijk kapitaal, het vormen van autonome burgers, of bereiden we ze voor op een nieuwe faire samenleving die zorg draagt voor mens, natuur, milieu, klimaat en voor elkaar?

Mensen willen niet meer louter toekijken hoe de politiek soms zijn ethische rol uit het oog verliest. De wereld is erop vooruitgegaan, de individuele verschillen zijn enorm gegroeid. Ondanks de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens zijn niet alle mensen vrij en gelijk. Politiek moet gaan over de samenleving en zijn (rechtvaardige) moraal. Hebzucht zorgt al jaren voor sluimerende onvrede. De mensheid is erop vooruitgegaan, maar lijkt nu te stagneren. De ene crisis volgt op de andere. De huidige politiek volgt de economie in de plaats van haar mee vorm te geven. Beslissingen zijn te vaak gebaseerd op rendementsdenken en het streven naar méér (economische) groei. Waar is het rende-mens-denken? Intussen weerklinkt steeds luider dat het zo niet verder kan.

De these en de antithese

Een goede samenleving moet ook een goed fundament hebben. Na een periode van Goddelijke dominantie zou voortaan de wetenschap en de rede nog dicteren. Allerlei grote verhalen passeerden de revue en meenden de waarheid te bevatten over hoe de samenleving het meest rechtvaardig kon worden ingericht. De wereld werd hoofdzakelijk bepaald door twee ideologieën: het communisme en het kapitalisme.

Op enkele uitzonderingen na mocht de staat, vanuit het liberalisme, zich niet mengen in private aangelegenheden. Dat doet de onzichtbare hand van Adam Smith wel. Het zet de deur open voor ongekende groei (van vermogens) en grote inkomensongelijkheid. Het op rede gebaseerd kapitalisme hanteert de wiskunde om alles in getallen te vatten. Zelfs oneindigheid. Er is meer geld in omloop dan er eigenlijk bestaat en er kan zelfs negatief geteld worden, waardoor schulden zich kunnen opstapelen. Voor deze laatsten werd het faillissement als resetknop uitgevonden. Maar voor de bovenste kant bestaat geen maat. Alle controle is weggevallen. De homo economicus blijft maar tellen in eigenbelang. Vermogens groeien en er moet steeds meer winst gemaakt worden. Door het oneindige tellen, komt aan hebzucht geen einde meer, ten koste van mens of milieu. Nochtans had John Locke reeds  een randvoorwaarde geformuleerd voor extreme rijkdom: goederen mogen opgeslagen worden voor zover ze niet bederven en er moet genoeg kwaliteit zijn voor iedereen. Het communisme reageert met het iedereen-gelijk-principe en geen privébezit om anderen uit te buiten.

Na de val van de Berlijnse muur in 1989 lijkt het liberalisme de grote overwinnaar, weliswaar sociaal gecorrigeerd. Toch blijft ook dit niet duren. Oorlogen, (vluchtelingen- en banken)crisissen, toenemende armoede, sociale ongelijkheid, honger, klimaatveranderingen , ,… doen ons inzien dat er toch nog steeds iets schort. Geen enkele ideologie realiseert de beloofde vrijheid en gelijkheid. Intussen ploeteren we verder bij gebrek aan beter. Want niet alle tellende mensen zijn gelijk. Sommigen tellen hun vermogen en anderen tellen om te (over)leven. Exuberante vermogens of lonen worden verdiend waardoor bedrijven sociaal- of milieuonvriendelijke beslissingen moeten nemen om ze te realiseren. Hoe meer geld je hebt, hoe meer privileges. Alsof alles plots te koop is. Niet alleen om hét te hebben, maar ook om erbij te horen. Persoonlijke vermogens nemen toe, grote bedrijven weten belastingen te omzeilen en het klimaat is over zijn toeren. Ja, een ongebreidelde groei drukt op de kwaliteit van het klimaat. Klimaatvluchtelingen volgen het spoor van de vis die in hun wateren wordt opgevist.

Niet iedereen roept zichzelf een halt toe wanneer een faire grens wordt overschreden. Het wordt tijd om het anders te doen en een nieuwe norm te hanteren en zo een fair verhaal te schrijven. Kunnen we de samenleving op een eerlijke manier inrichten zodat het er voor iedereen aangenaam leefbaar is?

De synthese tussen communisme en (neo-)liberalisme

Het communisme hield geen stand omdat het geen goed idee was om iedereen gelijk te stellen. Vrije keuze, eigenheid en verschil moeten mogelijk blijven. Gelijkheid heeft dus grenzen. Maar ook het liberalisme brokkelt af, want vrijheid leidt ook niet tot gelijkheid. Wie meer vermogen heeft, kan zijn stempel beter drukken. De vrijheid heeft dus ook zijn grenzen. Een nieuwe wereldorde zou dus best beide verhalen combineren en hun valkuilen vermijden. De ‘vrijheid’ (uit het liberalisme) en ‘gelijkheid’ (uit het communisme) beperken elkaar niet meer, maar liggen in elkaars verlengde. Iedereen gelijk en toch uniek in de globale samenleving.  Hierdoor keert de moraal terug, want het is een verhaal dat telkens uitzoekt wat fair is, zonder vooraf al te weten wat het antwoord is.

Wat is dan fair aan mensen minimaal dezelfde kansen en mogelijkheden geven? Dat moeten we ontdekken door de mensen samen te brengen en naar elkaar te luisteren vanuit een welwillende, faire houding. Niet om elkaar te domineren, maar om tot de best mogelijke oplossing te komen voor iedereen. We hadden al het uurwerk, nu nog de tijd. Wat fair is, is niet eenduidig, maar het resultaat van overleg door de betrokkenen (van de samenleving). Wat gisteren fair was, is misschien morgen niet fair door de ontwikkelingen van wetenschap of de verandering van context. Het verhaal zal zich door dialoog aanpassen. Het is een state of mind waar betrokkenen met allemaal een verschillende achtergrond op zoek gaan naar een gedeelde visie. Niet via de politieke partij.

Een faire boven- en ondergrens

Het bederven van natuurlijke goederen  kan gezien worden als de natuurlijke (boven)grens van het oppotten van die goederen. Diezelfde logica geldt niet voor geld. Er moet dus een moderne interpretatie komen. Er moet een getal, een verhouding, te vinden zijn tussen de laagste en hoogste vermogens. Verschillen kunnen blijven bestaan indien de ongelijkheid gerechtvaardigd en fair is. Uitzonderlijke talenten bestaan, maar geven die het recht op de volledige verdienste? De kennis die ervoor nodig was, komt toch uit de samenleving als geheel?

Een ondergrens aan vermogen voor een fair leven is minimaal nodig om het leven in te richten. Naast de gangbare basisbehoeften moet er enig surplus zijn om een aangenaam leven te kunnen leiden. Alles wat “en surplus” erbij komt is goed, tenzij de inkomensverdeling niet rechtvaardig verloopt, want dan wordt het meerinkomen een “overschot”. Het en surplus bereikt dan een bovengrens en dient om nog meer vermogen te vergaren. Het overschot kan dus gezien worden als een soort bederf (voor mens, voor milieu…). Het is geld dat verworven wordt maar niet nodig is om extra luxe en comfort toe te voegen. En wanneer het over geld gaat, dan blijft men oneindig tellen. Voor elke aangroei van dat vermogen moet ergens anders een toegeving worden gedaan onder de vorm van het uitputten van onze aarde of de mensheid. Hebzucht moet begrensd worden. Niet om iedereen gelijk te maken, maar wel om de inkomensverdeling meer gelijk te maken. Persoonlijke vermogens krijgen een bovengrens, waardoor een domino-effect met positieve impact ontstaat. Die overschot moet terugvloeien naar de samenleving. Naast belastingen om de samenleving te doen draaien, (tenminste als ze fair worden geheven en geïnd) gaan die geldoverschotten naar (private) stichtingen die meerwaarde creëren voor de maatschappij. Stichtingen beheren dus het overschot, waardoor het overschot-geld terugvloeit naar de samenleving. Het is een organisatie zonder winstoogmerk dat een maatschappelijk doel nastreeft. Het teveel wordt zo ingezet voor elk domein in de samenleving en voor activiteiten die maatschappelijke meerwaarde creëren (onderwijs, kunst, ngo, bosbeheer, onderzoek, openbaar vervoer …). Grote vermogensbezitters moeten dan niet meer filantropisch teruggeven wat ze eerst hebben afgenomen.

Een faire samenleving hanteert onderstaande kenmerken:

  • Transparantie: Om goed te kunnen overeenkomen moet iedereen open kaart spelen en krijgt elke burger opnieuw één stem. Geen verborgen agenda’s, geen politieke partijen meer, want het komt er niet op aan wie gelijk heeft, maar wie de beste oplossing heeft waar iedereen goed bij vaart. Bijv. Al het geld digitaliseren zal al heel wat transacties transparanter maken …
  • Betrokkenheid: Het systeem werkt bottom up. Wie betrokken is, is gericht op het grote geheel en zoekt mee naar faire oplossingen. Iedereen heeft ook kans om verkozen te worden en bij te dragen.
  • Basisrechten: Wanneer alle mensen vrij en gelijk zijn, dan moet er ook een ondergrensvergoeding zijn voor een waardig leven. Een minimale basisvergoeding die ervoor zorgt dat mensen betekenis kunnen geven aan het leven zonder zich zorgen te moeten maken. Echte nutsvoorziening dus, een manier om het leven te kunnen inrichten. Niet overleven, maar leven. Het is geen gratis geld, want de samenleving krijgt er iets voor terug. Bij een vergoeding, hoort verantwoordelijkheid.
  • Waarde: Wanneer de rol en de betekenis van geld verandert, verandert ook de waarde. De waarde wordt bepaald door de betekenis van het goed en wat de mens ervoor wil geven. Mensen werden misleid om lagere prijzen te kunnen aanbieden. De prijs van arbeid en grondstoffen moeten fair worden en een vergoeding bevatten voor alle kosten, ook bijv. indirecte milieukosten. Wanneer de waarde van geld anders wordt beleefd, dan wordt ook tijd anders ingevuld. Time is no longer money. Kwantitatieve en kwalitatieve tijdsbestedingen geven andere betekenis aan het leven. Vrije tijd is dan geen tegenpool meer van arbeidstijd, maar opnieuw creativi-tijd en kwali-tijd.
  • Vrije keuze: Iedereen heeft de keuze om initiatief te nemen en van het leven iets te maken, zolang ze niet indruisen tegen de consensus van wat fair is. Elkeen zoekt zijn eigen identiteit maar zoekt ook de andere op om elkaar te begrijpen en samen te leven binnen de grenzen van wat fair is. Deel uitmaken van het systeem betekent ook mee bouwen aan het systeem.

Wat zou dat kunnen betekenen voor ons onderwijs binnen 50 jaar?

We sluiten af met de bedenking dat bovenstaande 5 kenmerken ook op onderwijs van toepassing zijn in een nieuwe faire wereld. Onderwijs zal de komende decennia nog regelmatig voorwerp van discussie én kop van jut zijn, indien de opleiding en kwaliteit niet aansluit bij een faire samenleving en dito economie. Uiteraard hebben we er alle belang bij dat rechten, plichten, schoolorganisatie, beleid en evaluatie transparant zijn. Focus zal in de (verdere) toekomst meer komen te liggen op persoonlijke leertrajecten (op maat), naast het gezamenlijke leren. Onderwijs is geen vergelijkend wervingsexamens, maar vorming en opleiding. Tegelijk moeten  leerlingen, ouders, leerkrachten … zich betrokken weten bij opvoeding en schoolloopbaan en daarvoor verantwoordelijkheid nemen. Het is een basisrecht dat elke leerling een persoonlijke leerroute krijgt en hij/zij neemt daarvoor de verantwoordelijkheid om levenslang te leren in ruil voor een basisvergoeding. Onderwijs is immers een nuttige nutsvoorziening en betekent dat je in de toekomst ook de maatschappij iets verschuldigd bent, in ruil voor dat goed onderwijs (en niet enkel voor jezelf). Pas dan zal onderwijs ook een meerwaarde leveren en waarde(n)vol zijn om bij te dragen aan een meer faire samenleving waar ieder mens met zijn unieke talenten meer dan nodig zal zijn. In plaats van een opdeling in vakken zal de inhoud meer en meer toegespitst worden op kennis, kennisdeling en vaardigheden voor maatschappelijke (grote) projecten zoals migratie, economische ongelijkheid, circulariteit, digitalisering, klimaat, natuur, energie, mobiliteit … Leerlingen zullen in de toekomst meer invloed kunnen uitoefenen op het curriculum i.p.v. een voorgeschreven lijst voorgeschoteld te krijgen. Wendbaarheid en veerkracht worden de norm (om te overleven). Het doel van onderwijs is dat het jongeren vitaal en veerkrachtig maakt voor een samenleving en economie die voortdurend evolueert. Elkeen heeft de vrije keuze om zich in te zetten, maar heeft tegelijk wel mee de verantwoordelijkheid om te bouwen aan die faire samenleving. Ze leren er een respectvol onderdeel te zijn van de natuur en leren omgaan met onzekerheden en verschillen. Fair onderwijs zal inclusief zijn of niet (fair zijn). Hebben we nu ons globaal doel in een nieuw (fair) systeem (zoals gevraagd in https://yvesdemaertelaere.com/2021/11/10/onderwijskwaliteit-aanpakken-pak-de-systeemfout-aan/)?

We verwoesten onze natuur voor onze eigen (vermogens)groei. Dat komt als een boemerang terug. Door het begrenzen van vermogens krijgt het begrip economische groei een andere betekenis. Tijdens mijn economische studie was er geen alternatieve invulling. Hoogstens bedenkingen over welvaart en welzijn. Wat zou het betekenen indien het woord concurrentieel wordt vervangen door fair? Redeneer eens verder mee? Vandaag zoeken allerlei wetenschappers en politici deeloplossingen voor gigantische maatschappelijke vraagstukken rond klimaat, honger, handel, onderwijs, arbeid, armoede …  in een wereld die meer horizontaal is gekanteld. Blijven doorgroeien is geen optie meer, want de natuur slaat terug. Waarom bouwen we dan geen systeem dat vertrekt vanuit de morele vraag wat fair is voor mens en planeet? Mensen hebben immers het systeem gemaakt en het zal door mensen opnieuw moeten aangepast worden. Het start met het besef dat we zelf over die macht beschikken. En daarvoor is onderwijs zo belangrijk! Het is de basis voor een gehele maatschappelijke beweging.

Bron: “Fairisme, een eerlijke vorm van samenleven”, Charles Leclef, 2019 www.fairisme.com.

Het rapport Beter Onderwijs doorgelicht

Standaard

Ik denk dat leerkrachten blij worden na het lezen van het rapport ‘Commissie Beter Onderwijs’. Een schop onder de kont van vele creatieve onderwijzigers! Af en toe wordt een middenvinger opgestoken omwille van  de vele prikkels die de wondere wereld van het onderwijs binnenkomen. Terugkeer naar vroeger, toen alles zoveel beter was. De lat mag nu gerust hoger voor iedereen! Het is een consensus tussen enkele echte praktijkmensen en wetenschappers, evenwel zonder de andere stakeholders. Het lijkt op het eerste zicht een redelijk globaal rapport, om zowel de kwaliteit van onderwijs op te krikken als het lerarenberoep te herwaarderen. Vaag en concreet door elkaar. Betaalbaar en haalbaar. Terug naar de basis van goed lesgeven. Of goed onderwijzen? Er staat dus veel in, maar een beetje in alle richtingen. Veel discussiestof, veel waarheden, terechte opmerkingen en evoluties. Hun huiswerk is af, nu kan het verbeterwerk beginnen. Het wiel is heruitgevonden, nu moeten we het opnieuw doen rollen. Een reactie met open vizier en niet polariserend. Onze hersenen werken misschien nog zoals eeuwen geleden, maar onze samenleving en ons onderwijs niet.

Hoe gaan we in deze turbulente tijden en complexe maatschappij die 58 adviezen in de praktijk brengen? Om er op school mee aan de slag te gaan, heb ik alle adviezen op onze goestingstempel van de sociotechniek gelegd (https://yvesdemaertelaere.com/2020/10/28/kijk-integraal-om-scholen-te-organiseren/). De goestingstempel toont een integrale benadering van 7 bouwstenen voor een toekomstgerichte schoolorganisatie. De onderbouwing via de sociotechniek is een systeemtheorie die de technische en de sociale dimensie van het organiseren van onze kernopdracht combineert. Negatieve resultaten, output of ervaringen bij mensen, hebben bijna altijd te maken met ofwel situaties waarbij de mens zijn werk niet gedaan krijgt (dat is de technisch-instrumentele invalshoek of de harde kant van organiseren; zoals structuur en systemen), of met situaties waarbij medewerkers/leerkrachten geen ondersteuning ervaren, niet over de informatie beschikken, de hulp van anderen niet (kunnen) krijgen of onvoldoende competent zijn. (Dit verwijst naar de zachte kant van organiseren of de sociale dimensie, zoals de organisatiecultuur en mensen). Vertrekkend vanuit de sociotechniek is het goed om de sterktes en zwaktes van de schoolorganisatie te achterhalen en inzicht te krijgen in het begeleiden van de school naar betere prestaties. Het is integraal kijken naar de school en de 7 bouwstenen evenwichtig aanpakken en gezamenlijk optillen. De structuurkant wijst op een mechanisch denken, terwijl de cultuurkant eerder het gevolg is van gedragingen van mensen met hun eigen rituelen, verhalen, normen, waarden … Onderwijs moet ook werk maken van ‘zijn cultuur’! In het volle besef dat de cultuur wordt beïnvloed door de keuze van de organisatiestructuur. En dat de structuur zich moet zetten naar de cultuur. Structuren op hogere niveaus zorgen altijd voor effecten voor de mensen op de lagere niveaus.

We legden daarom de 58 adviezen op onze tempel en maakten volgende samenvatting (zie figuur. Het cijfer tussen haakjes heeft betrekking op het aantal adviezen dat in de betrokken rubriek past.).

Gedragen visie:

Er wordt veel aandacht besteed aan (re-)formatie van visie-elementen (ambitie, diversiteit, huiswerk, inclusie, opleiding ,…) alsof de wereld zich ook (meer) moet aanpassen aan het onderwijs, en er wordt een (terechte maar éénzijdige) sterke klemtoon gelegd op kennis. Het rapport vertelt het verhaal vanuit de praktijk van “wat onderwijs is of zou moeten zijn” en heeft zelfs her en der de ambitie om ook de context vorm te geven. Het lijkt alsof men probeert iets te herstellen wat gedurende jaren is afgebrokkeld en dat er van binnen (de school) naar buiten (maatschappij) wordt gekeken. Intussen ondervinden we allemaal dat die maatschappij razendsnel verandert en zeer verschillend inspeelt op onze scholen.

Een gedragen visie ontwikkelen waar de leerkrachten en medewerkers een emotionele verbinding mee kunnen maken, vertrekt vanuit het kennen van de verwachtingen van alle stakeholders van de school. Dat is ook nodig om ouders en school aan één zeel te doen trekken. Enkel vragen om de schoolwerking onvoorwaardelijk te steunen, is redelijk gratuit. Het is zoeken naar een antwoord op 5 vragen: waarom bestaat de school, welke is onze zinvolle en zingevende opdracht, waarvoor staan we (waarden en normen), naar waar gaan we (ambitie, richting) en hoe gaan we daarvoor met elkaar samenwerken? Antwoorden zoeken betekent dus eerder omgekeerd, van buiten naar binnen organiseren. Wat zich in een veranderde maatschappij afspeelt, stelt ook continu andere eisen aan het werk op school. Het is voortdurend mee bewegen. Ook als school. (https://yvesdemaertelaere.com/2019/06/20/wat-een-school-succesvol-maakt/)

Kernopdracht:

Het is (uiteraard) goed om opnieuw aandacht te schenken aan de cognitieve kant en de basiskennis, alsook de kennis van het Nederlands prominenter te benoemen. Leerlingen moeten inderdaad gekwalificeerd geraken en dus voldoende kennis en kunde verwerven. Het één kan niet zonder het ander en daarvoor mogen we zeker een (hoge) norm stellen. Dat is niet nieuw, dat is geen verschuivend paradigma, dat is logisch. De lat, de ambities, mogen hoog liggen, alleen kan je van een mens/leerling niet in elke discipline het olympisch goud verwachten. Verschillen tussen leerlingen zullen altijd voor uitdagingen zorgen. En sinds corona komen die verschillen – die altijd al hebben bestaan – meer op de voorgrond te staan. Je zoekt dan best geen rangordebenadering om alle verschillen “eer aan te doen”, maar vertrekt beter vanuit inclusief denken.

De belangrijkste vraag lijkt me: welk werk moet de school georganiseerd krijgen om vandaag (en morgen)  kwaliteitsvol onderwijs in te richten, zodat elke leerling uitgedaagd wordt om te groeien als een kritische, menslievende en autonome burger in de maatschappij? Welk werk doet er toe om betekenisvol te zijn? Waar maken we effectief het verschil? Leerkrachten op school doen veel meer om tot echt leren te kunnen overgaan. Contexten en profielen van scholen verschillen dermate dat de job van leerkracht niet kan verengd worden tot “terug naar het lesgeven”. Goed lesgeven vergt meerdere activiteiten die op een geïntegreerde manier aan bod komen. Je kan aan leerlingen niet goed lesgeven zonder aan te sluiten bij hun talenten (en deze te stretchen). Ambitieus onderwijs betekent ook alle leerlingen optillen en het leervermogen van elke leerling maximaliseren. Voor de ene meer uitdaging, voor de andere meer ondersteuning, beiden zowel op cognitief vlak als op vlak van socio-emotionele ontwikkeling. Een goede leer- en leergemeenschap organiseren vereist de nodige inspraak en betrokkenheid en creëert een gunstig leer- en leefklimaat met goed welbevinden, wat weer een correlatie heeft met leren. Naar school gaan moet een passende, lerende uitdaging zijn (en geen speeltuin). Deze 4 kernopdrachten komen steeds samen voor en vormen het primaire proces (https://yvesdemaertelaere.com/2019/05/20/4-kernopdrachten-om-ons-geld-mee-te-verdienen/). Samenhorige taken moeten ook samen uitgevoerd worden. Die opdracht verknippen in leerjaren en (nog  meer) functies (vakleerkrachten, expertleerkrachten, leerlingenbegeleiders, zorgcoördinatoren, taalcoördinatoren …) zorgt voor een complexe schoolorganisatie en relatie met leerlingen. Er zit altijd wel ergens ruis op de coördinerende afstemming.

Gedeeld leiderschap:

Een visie gedragen maken, vraagt sterk gedeeld onderwijskundig leiderschap. Dat lezen we niet in het rapport, of alleszins onvoldoende. Het aspect ‘directeurs die de juiste setting moeten creëren zodat leerkrachten terug goed kunnen lesgeven en hen daarin ondersteunen’ komt amper uit de verf. Het rapport geeft onvoldoende richting “hoe” die 58 adviezen op school kunnen worden geïnstalleerd. Nochtans heeft het leiderschap van de directeur invloed op de keuzes die de school maakt met betrekking tot de andere bouwstenen. Deze essentiële bouwsteen heeft de commissie onvoldoende uitgewerkt. Het doet vermoeden dat het oude paradigma regeert, waarmee het beeld wordt versterkt van de alom heersende directeur of businessmanager die administratief-juridisch-technisch moet zorgen dat de winkel kan draaien en alles kan beheersen en controleren. Er is onvoldoende aanzet tot ontwikkeling van gedeeld leiderschap in het onderwijs waarbij directeurs (horizontaal) samenwerken in directieteams, omdat niet elke directeur in alles competent kan zijn.

Maar het rapport maakt ook geen gewag van verticaal gedeeld leiderschap, om ervoor te zorgen dat de bevoegdheden op het juiste niveau terechtkomen. Leiderschap heeft immers een impact op de manier waarop het werk op school wordt verdeeld onder de leerkrachten, en vooral op de autonomie die ze daarin mogen ervaren. Leerkrachten hebben geen probleem met “veel werk” maar het moet wel zinvol zijn en een meerwaarde opleveren, met flankerende maatregelen die inspelen op autonomie en waardering. Hen bevoegdheid en beslissingsvermogen geven om het werk te regelen, zorgt voor empowerment en goesting. Er is omwille van een toenemende complexiteit en regelgeving in het verleden te veel ‘omhoog’ gedelegeerd naar directies, die al te vaak de papegaai op hun schouder hebben, waardoor directeurs zeer operationeel werk verrichten en brandjes blussen. Daardoor komen ze onvoldoende toe aan strategie, visieontwikkeling en echte coaching van medewerkers. Verantwoordelijkheid opnemen voor de onderwijskundige output hangt hier ontegensprekelijk mee samen. Het is duidelijk dat het beleidsvoerend vermogen van scholen niet als uitgangspunt heeft gediend om antwoorden te zoeken op de behoeften die leven in het onderwijs van vandaag.

Structuur:

De structuur van een school wordt – vanuit gewoonte – voorgesteld in leerjaren en voor het secundair ook in vakken met verschillende studierichtingen. Daarbinnen moet de leerkracht opnieuw in staat gesteld worden om zijn werk (vaak verengd tot alleen lesgeven) op te nemen. Leerlingen stromen dan jaar per jaar door naar een volgend leerjaar met grotendeels andere klasmanagers. Dat is het heersende paradigma uit het rapport dat lange tijd goed heeft gewerkt. ‘Structuur volgt de visie’, stelt de literatuur. Het lijkt alsof de Commissie Beter Onderwijs het niet heeft aangedurfd om adviezen te formuleren over het aspect organisatie- of schoolontwikkeling.

Nochtans heeft de structuurcomponent betrekking op de manier waarop het werk (de kernopdracht=primair proces) op school verdeeld wordt. Hoe worden taken gedeeld en verdeeld over de beschikbare leerkrachten? Welke taken en activiteiten horen bij elkaar? En moeten we die steeds in aparte functies knippen of eerder toewijzen aan een team van leerkrachten? Want het verknippen levert veel coördinatieproblemen op. Op welke manier gaan we onze leerlingenstroom organiseren zodat we niet te veel breuklijnen hebben? Hoe kunnen we onze relatie met de leerlingen meer duurzaam maken? Moet zittenblijven opnieuw antwoorden bieden, of kunnen we dat door de manier van organiseren overbodig maken en daarnaast toch datgene geven waar elke leerling recht op heeft?

De meest bepalende factor is de voorspelbaarheid en de mate van standaardisering van het werk. Hoe stabieler en voorspelbaarder de omgeving en hoe meer taken regelmatig terugkeren hoe meer er kan gewerkt worden met functies en (uniforme) standaarden (bv. die inspelen op centrale toetsing). Hoe minder voorspelbaar de context wordt, hoe meer er ingespeeld wordt op persoonlijke noden en maatwerk en hoe meer stroomsgewijs de structuur kan worden opgebouwd. Dit procesgericht organiseren stapt dan ook af van de klassieke indeling van een school en levert daardoor grotere kansen op om wendbaarder te kunnen inspelen op de diverse uitdagingen en contexten van de school. Maar over deze bouwsteen wordt met geen woord gerept.

Mensen:

De keuze van de organisatiestructuur van de school heeft ook impact op de competenties van leerkrachten. In de functionele manier van organiseren (https://yvesdemaertelaere.com/2019/08/08/terug-in-de-tijd-hoe-het-werk-verdelen-in-verschillende-jobs/) komt de mens steeds meer onder druk te staan. De leerkracht staat er als zelfstandige soloslim voor de klas. Gebrek aan ondersteuning, ziekte, stress, uitval, uitstroom, vroegtijdig pensioen, gebrek aan goesting … blijken het gevolg. Steeds meer toenemende maatschappelijke eisen inzake digitalisering, kwaliteitsbeoordelingen, diversiteit aan instroom, moeilijker gedrag van leerlingen, meer verstoringen in de klas … zetten bijkomende druk, zo ook de steeds toenemende juridisering. De leraar voelt zich vaak incompetent ofwel onvoldoende ondersteund. In de voorgestelde adviezen wordt hard aan de pijler “mensen” getrokken om dit de baas te kunnen. Ze zijn sterk gericht op individuen cognitief sterker maken. Akkoord dat goed onderwijs nood heeft aan goed opgeleide persoonlijkheden die maatschappelijk geëngageerd  zijn (dat betwist ook niemand) en daardoor het vuur kunnen aansteken. Maar een leerkracht is meer dan een vak dat binnenwandelt (en een jongere is meer dan een leerling in dat vak alleen). Heel veel verwachtingen worden gesteld aan (bijkomende) competenties van leerkrachten (leertechnieken, datageletterdheid, psychosociaal management, klasmanagement …). Ook het onderwijsecosysteem rondom de school wordt (nog) versterkt (kenniscentrum, ondersteuners, CLB …), wat de facto de complexiteit van organiseren, afstemmen en de werkbelasting finaal niet ten goede komt. Allerlei “zwevende actoren” die de leerkrachten ter hulp snellen, zijn vaak te weinig “geïntegreerd” met en rond het kind. Wordt “de mens in de schoolorganisatie” dan niet te zwaar belast? Dit werkt de aantrekkelijkheid van het beroep voor potentiële leerkrachten niet in de hand.

Herwaarderen van de leerkracht begint bij het waarderen en leerkrachten ruimte en tijd geven om zich te professionaliseren (cf. bouwsteen structuur). Zelfs een goede lerarenopleiding zal studenten nooit meer kunnen klaarstomen voor een volledige loopbaan. Ze zullen meerdere “meesterschappen” moeten verwerven door zich continu aan te passen en levenslang te leren. Terecht wordt gepleit voor betere (en meer) professionalisering, maar nergens wordt aangegeven hoe dit in de praktijk moet worden georganiseerd. Werkdruk verlagen doe je niet alleen door druk weg te houden. Binnen de huidige werking is professionalisering voor de ene leerkracht vaak een extra belasting voor de andere. Scholen worden niet aangemoedigd om een lerende organisatie te zijn en de leer- en verbetercultuur op school te installeren.

Cultuur:

Daarmee is de link gelegd met de organisatiecultuur. Een schoolcultuur waar het maken van fouten niet wordt afgestraft maar een kans is om te leren, kunnen we zeker onderschrijven. Alleen is er nergens sprake van echt cultuurmanagement in het onderwijs. Vele veranderingen botsen op de buitenste schil en geraken niet tot op de werkvloer. Het wordt als ballast geïnterpreteerd. Cultuur wordt veelal als argument aangehaald. De ‘rode-bic-mentaliteit’ overheerst, ook in de manier waarop leerkrachten met elkaar omgaan. Er wordt veel gepraat en vergaderd, maar te weinig gezamenlijke verantwoordelijkheid genomen. Naar welke cultuur moet er dan geëvolueerd worden? Nergens wordt aangegeven wat er van leerkrachten wordt verwacht over hoe ze met elkaar moeten samenwerken. Meer en meer scholen denken na over teamwerk. Teams nemen zelf de regie op. Ze overleggen met elkaar over de onderwijstijd, lesroosters, leerlingenbesprekingen, evaluaties … Het team maakt (pedagogische) keuzes in functie van hun leerlingen, legt zelf relaties met andere belanghebbenden … Keuzes maken betekent dingen doen, maar ook dingen niet (meer) doen. Wat is zinvol en wat niet? Ze leren van elkaar door lessen samen voor te bereiden en taken te verdelen. Ze corrigeren elkaar en geven feedback. Ze steunen elkaar en merken dat ze beter worden en meer goesting krijgen. Ook dat is professionalisering en geen extra planlast. Net omdat ze er niet meer alleen voor staan. Een lerende en innoverende schoolcultuur zorgt ervoor dat de autonomie (regie), de verbondenheid (steun) en de competenties (vaardigheid) worden versterkt bij onze leerkrachten. Het creëert psychologische veiligheid bij leerkrachten en bevordert het mentale welzijn. Dat doet een mens groeien, geeft kansen om opnieuw fier te zijn op het werk en dit uit te dragen. Dé waardering die ze zeker verdienen! Van grote imagocampagnes, influencers of tv-programma’s moeten we weinig heil verwachten. Het zit eerder in de kern, ons DNA.

Systemen:

Naast de pijler mensen, komt de bouwsteen systemen prominent aan bod. Systemen volgen de visie. Hoe minder de visie wordt ondersteund door structuur, cultuur en mensen, hoe meer systemen je soms nodig hebt. Systemen werken ondersteunend om de visie te realiseren en te corrigeren wat op andere vlakken misloopt. Hoe meer prestatiegericht er wordt gewerkt, hoe meer toetsing van belang is. Hoe meer de leerkracht terugkeert naar de kern om zich te concentreren op het lesgeven, hoe meer andere hulpverleners en ondersteuningsdiensten kunnen ingeschakeld worden. Een pak systemen (wetgeving, verantwoording en controle-inspectie, data-dashboards …) worden georganiseerd om in orde te zijn, om zich juridisch in te dekken en sturen de praktijk soms weinig bij. Ze werken vaak averechts. Schept dit niet nog meer werkdruk voor de leerkracht, wanneer de systemen centraal en van bovenaf worden opgelegd? Anders zou zijn dat leerkrachtenteams zelf kunnen kiezen voor een systeem dat past om hun visie en werking te realiseren, te toetsen en bij te sturen.

Ook de ondersteuning van een extern onafhankelijk kenniscentrum kan een zegen maar ook een vloek zijn, een accelerator of een filter om tot leren over te gaan.

Zijn de adviezen i.v.m. de vaste benoeming een gemiste kans om de loopbaan op een moderne manier invulling te geven? Evolueren van jobzekerheid (in bepaald ambt en vak) naar werkzekerheid zou een modernere invulling kunnen opleveren, waardoor meerdere rollen kunnen worden opgenomen in functie van verworven competenties en minder vanuit een beschermingsreflex. Rollen die dynamisch inspelen op talenten, knelpunten en scharniermomenten in een loopbaan, in de plaats van archaïsche HR-functieprofielen en taakomschrijvingen. Sneller vast benoemen maakt de job niet aantrekkelijker wanneer ze aan de andere kant blijven uitstromen. Er zal dus meer moeten gebeuren om het lerarentekort structureel aan te pakken.

Anders organiseren als antwoord

Anders kijken naar onderwijs levert een meer dynamische, ontwikkelingsgerichte en wendbare schoolorganisatie op. Een organisatie waar de leerkracht wordt ondersteund door het leiderschap en de collega’s. Het werk wordt er anders ingedeeld en verdeeld zodat er een samenwerkingscultuur ontstaat die leidt tot een gezamenlijke verantwoordelijkheid en dito resultaat. Als door de contextverandering ook het werk verandert, dan moet de organisatie van de school (structuur) mee veranderen. Leerkrachten met passie die het (hogere) doel zien, ervaren een zekere flow en assimileren het nodige werk. De afzetting tegen (terechte) hypes van onderwijsmethoden wordt verward met de manier van onderwijs organiseren. Het ene is pedagogisch-didactisch voor een lesorganisatie, het andere heeft betrekking op de structuur en de arbeidsorganisatie van een school. Bouw teams van leerkrachten die zich samen verantwoordelijk voelen voor een community van leerlingen (leergemeenschappen, want leren in groep is belangrijk) over de leerjaren en vakken heen. De focus van het team gaat naar zinvol werk dat moet gebeuren. Dat geeft energie en goesting. Deze teams geven de mogelijkheid om wendbaar te zijn. Als leerkracht heb je gedurende meerdere jaren vaste collega’s waarmee je samenwerkt, professionele relaties opbouwt en steun ondervindt, samen problemen oplost en verantwoordelijkheid draagt voor het leerproces. Je spreekt zelf een planning af over wie wanneer lesgeeft, evalueert, communiceert, opvolgt … en hanteert dié systemen die het team ondersteunen. Je autonomie om het werk te regelen levert eigenaarschap en goesting op. Werken met teams voor leergemeenschappen over vakken en jaren heen is geen co-teaching. Co-teaching is eerder een werkvorm. Een leerkrachtenteam organiseert samen co-teaching maar ook de (directe) instructie, projectwerk, leergesprekken, peer-teaching …. Een rondgang door de school leert dat directe instructie nog steeds het meeste voorkomt. En die directe instructie is fundamenteel, op voorwaarde dat ze ook op de goede pedagogisch-didactische manier wordt vormgegeven, naast andere didactische leervormen! Werken aan gepersonaliseerde leertrajecten betekent niet dat kinderen/leerlingen zelf mogen bepalen wat ze leren en staat ook niet gelijk aan zelfontdekkend leren. In een gepersonaliseerd leertraject worden kinderen uitgedaagd om doelen te bereiken die zich bevinden in de zone van hun naaste ontwikkeling, om hen te doen excelleren. Dat mag gerust ambitieus zijn, ook voor kwetsbare leerlingen! De kinderen worden wel aangeleerd om de eigen regie daarin mee op te nemen. Weten en inzien doe je via instructie en leergesprek, toepassen doe je door praktiserende werkvormen, labo, projectwerk … en integreren doe je door vakoverstijgende en gevarieerde projecten aan te bieden waarin de inzichten en de vaardigheden kunnen worden geoefend in gevarieerde contexten. Het is niet omdat leerkrachten zich als team organiseren dat daardoor minder didactische kwaliteit nodig is. Het team wordt geacht evidence-inspired te werken en is samen competent om de vele uitdagingen aan te kunnen, omdat elk alleen niet alles kan. Daarvoor is de uitdaging veel te complex. Zo is niet één persoon expert, maar is elk teamlid expert in één of andere rol. De ene meer in een bepaalde vakdiscipline, de andere meer in datageletterdheid, nog iemand anders in zorg of evaluatie of monitoren van de onderwijskwaliteit enz.

De leerling vertoeft er in een leergemeenschap met eventueel verschillende leeftijden en/of cognitieve niveaus of talenten, afhankelijk van de doelen die moeten bereikt worden. Hij/zij leert in groep en moet ook zelf leren regie te nemen, net zoals hij leert fietsen. In het begin met meer sturing en ondersteuning, soms met extra hulpmiddelen, om zo later autonoom te kunnen fietsen. Leren is hier duidelijk een werkwoord en niet vrijblijvend. Wel gebeurt het dat sommige zaken sneller gaan en andere minder goed lukken. In elk geval is de duurzame relatie dan ook warm georganiseerd, zodat communicatie niet als extra werkbelasting wordt aangevoeld, maar als een natuurlijk gevolg.

Leren is geen kwestie van een vat vullen, maar van het vuur aansteken. Wie iets nog niet kan, moet maximaal uitgedaagd worden om het te leren. Wie iets niet wil, zet zich buiten spel. Lesgeven is dus meer dan kennisoverdracht, ook leer-kracht. Dat vraagt een “sterke” leraar, niet in het minst een begeesterende persoonlijkheid die in staat is om visionair buiten de lijntjes te kleuren. Het is dus niet eenvoudig om een gedragen tekst van enkele wetenschappers en praktijkmensen kritisch tegen het licht te houden. Veel van die losse adviezen zullen zeker kunnen bijdragen tot beter onderwijs. Maar hoe je het globaal verhaal in praktijk brengt, wordt amper of niet vermeld.  Het is eerder voer voor dialoog en een zoektocht naar verbinding. Het rapport beantwoordt aan en bouwt als premisse verder op het model hoe onderwijs altijd is geweest en ons heeft grootgebracht. Het herstelt voornamelijk maar vaak te eenzijdig de kennisopbouw op weg naar verstandigheid. Opvallend is dat de huidige structuur met indeling in klassen (leerjaren en vakken) en vast benoemde leerkrachten prominent en als wetenschappelijk onaantastbaar uitgangspunt genomen wordt en dus verder weinig gewag maakt van noodzakelijke structuurveranderingen. Onderwijs speelt zich niet af onder een stolp. We gaan ervan uit dat elke maatschappelijke context zijn eigen schoolformatie oplevert. Dat vraagt dat scholen zelf lerende organisaties zijn. Deze manier van kijken vertrekt vanuit een positief beeld en is niet meer gericht op wat ‘niet meer is’, maar wat er moet in de plaats komen. Daarom suggereer ik om advies nr. 59 en 60, respectievelijk de organisatieontwikkeling van een school en het gedeeld leiderschap, toe te voegen en de behoeftes in de onderwijswereld te beantwoorden vanuit het beleidsvoerend vermogen van de school. Anders kijken naar het onderwijs zal ook andere adviezen opleveren, niet in het minst in de rubriek van de structuur. Niet één onderwijstanker, maar een veelkleurige vloot. Een meer integrale benadering is nodig, aangevuld met invalshoeken van andere stakeholders, zodat een coherent geheel ontstaat waarmee we alle kinderen kunnen optillen. Dat levert andere adviezen op. We deden alvast een poging voor een alternatieve adviezenbundel vanuit Warme Scholen (Scholen slim organiseren).

Een gedragen visie die voor de leerling en de maatschappij meerwaarde levert, is een school waardig. De competenties die nodig zijn om de school vorm te geven en te leiden vraagt vaardigheid. Maar onderwijs is en blijft mensenwerk, en dus is een zekere aardigheid nodig. Integraal kijken naar de schoolorganisatie en de aanpak van deze bouwstenen op een gemixte manier in balans krijgen, beïnvloedt resultaten. De leiderschapskunst is ze “dermate” te combineren om de juiste resultaten te bereiken bij leerlingen, maatschappij, maar ook bij leerkrachten. Dat levert doelmatigheid en dus beter onderwijs.

Yves Demaertelaere

Met dank aan Carl Foulon, Thomas More, Senior Human Talent Manager en Unit Manager Maatschappelijk Werk, Ergotherapie en Orthopedie

Met dank aan Tom Van Acker, Expert warme scholen en in het warm en slim organiseren.

7 heilige ;) redenen waarom het ‘gevecht om talent’ nog zal toenemen

Standaard

Goed betaald, vroeg thuis, veel vakantie en een goed pensioen. Hallo?! De droomjob van iedereen, toch? Niet dus, leerkracht (secundair) blijft een knelpuntberoep. Directies zoeken naar witte raven voor vakken als Frans, wiskunde, technische vakken,… Zorgen dat er voor elke klas een (vak-)leerkracht staat, is voor vele directies een nachtmerrie. Eentje waar ze nog meer van wakker liggen als het griepseizoen start en het tekort nog nijpender wordt.  Er is dringend nood aan een wake-up-call! Want hoe is het zo ver kunnen komen? Een analyse (of althans een poging). 

  1. Er zijn gewoon leraren tekort

Voor werkzekerheid moet je in het onderwijs zijn! Het afgelopen jaar telde de VDAB 11.366 vacatures voor leerkrachten secundair onderwijs tegenover 3.028 niet-werkende werkzoekende leerkrachten. Tot 2024 is er voor de verschillende onderwijsniveaus een aanwervingsbehoefte van gemiddeld 6.000 leerkrachten per jaar! En dat terwijl het aantal leerlingen nog groeit.

  1. Te weinig effectieve klasondersteuning van de leerkracht

Leerkrachten worden geconfronteerd met complexe problematieken of worden gevraagd in te springen om bepaalde vakken te geven waartoe ze onvoldoende zijn opgeleid. Er is in weinig tijd en ondersteuning voorzien om competent te worden. Het gevolg is dat er veel het feestje vroegtijdig verlaten.

  1. Te vroege uitstroom bij start en einde van de onderwijsloopbaan

Zowel aan het begin als aan het einde van de loopbaan kampen scholen met uitstroom. Eén op de vijf leerkrachten stroomt uit binnen de 5 jaar na hun intrede. De babyboomleerkrachten gaan straks massaal met pensioen en sinds de vergroening is het potentieel dat op de arbeidsmarkt komt steeds lager. Per 100 medewerkers die de arbeidsmarkt verlaten, staan er 60 klaar om de arbeidsmarkt te betreden. In onderwijs stoppen we bovendien vroeger met werken. Het wordt een uitdaging om dit te vervangen. Dat maakt het gevecht om talent nog extra hardnekkiger. Sommige hokjes zullen leeg blijven…

  1. Beroepsfierheid en aantrekkelijkheid kleuren het imago

Al eens gelet op de berichtgeving in de media tijdens de voorbije maanden? Allemaal berichten waar je niet vrolijk van wordt.

Ook de beroepsfierheid heeft een deuk gekregen. Sterke leerlingen die voor een loopbaan in het onderwijs kiezen, worden nogal eens schamper benaderd met: “je kan toch meer aan?” Minder studenten volgen de lerarenopleiding. En dat terwijl de samenleving eigenlijk veel vertrouwen stelt in het onderwijs. Nog steeds.

  1. Risico-aversie en gebrek aan (interne) mobiliteit

Er is een soort risico-aversie in onderwijs, mogelijk als een pervers effect van de vaste benoeming. Werknemers die niet gelukkig (meer) zijn op school, zetten amper een stap om op zoek te gaan naar een andere job. We zouden leerkrachten meer ruimte moeten geven voor een andere rol of werkplek. De vaste benoeming op niveau van de school heeft vaak een té kleine schaal om perspectief te bieden voor andere uitdagingen, waardoor er geen andere keuze meer is dan ziek worden of vroegtijdig de arbeidsmarkt verlaten. Affecteren op niveau van het schoolbestuur en op grotere schaal denken, kan soelaas bieden om leerkrachten binnen een regio jobzekerheid te bieden.

  1. Zware administratieve en juridische procedures voor een goed HR-beleid

We hebben onvoldoende geleerd om onze leerkrachten aan te spreken over de kwaliteit van het werk. Daardoor is een beoordeling niet alleen een bedreiging voor de leerkracht, maar (soms) ook voor de directeur. Logge procedures verhindert wendbaarheid.

  1. De inzet van nieuwe technologie vraagt andere profielen

Artificiële intelligentie, chatbots en robots zullen veel jobs doen verdwijnen, maar tegelijkertijd een veelvoud nieuwe jobs creëren. De intrede van robots in onderwijs zal plots voor de deur staan, waardoor leerkrachten beter ingezet kunnen worden voor het menselijke aspect van de job. Maar het profiel van de leerkracht zal tegelijk snel aangepast worden. Zoek de witte meester …

Het gevecht om talent gaat niet alleen over nieuw talent aantrekken door het extra aanbieden van faciliteiten, voordelen in natura, hospitalisatieverzekeringen, tablets of laptops. Dit leidt tot een opbod en leidt de aandacht af van het echte HR-werk. Talent is een kwestie van goed HR-management in al zijn facetten (arbeidsorganisatie, welbevinden, relaties,…). Niet alleen de juiste persoon op de juiste plaats krijgen, maar ook de interne en externe uitdagingen inzake ‘werk’ georganiseerd krijgen.

Het echte HR-werk zit ook in het aan boord houden van minder ervaren of minder competente medewerkers. Nieuwe beroepen zullen immers nieuwe opleidingen teweegbrengen waardoor ook nieuwe of aangepaste leerkrachtenprofielen nodig zijn. Leerkrachten competent houden tijdens hun loopbaan, wordt dé opdracht.  Scholen die inzetten op professionele ontwikkeling maken van de school een echte lerende organisatie door leerkrachten multidisciplinair met elkaar te laten samenwerken. En dat komt niet vanzelf. Directeurs creëren de condities zodat medewerkers met goesting aan de slag kunnen om hun werk goed te doen. Dat is meer dan het organiseren van de school. Het is teamwerk installeren, rollen verdelen, bevoegdheden uitdelen, leiderschap delen,… Mocht je dan toch (extra) lestijden hebben, denk dan twee keer na hoe je die besteedt. Misschien moeten kleinere klassen niet de eerste prioriteit zijn, maar wel ruimte scheppen zodat leerkrachten kunnen overleggen, in team werken, professionaliseren, voorbereiden, feedback geven,…

In plaats van mensen te ronselen voor het onderwijs kan beter ingezet worden op het (intern) opleiden van jonge leerkrachten door hen in een vast team te laten werken en van elkaar te laten leren. Wie dan naar het onderwijs komt, en blijft, lost al een deel van het lerarentekort op.

Luisteren wel, gehoorzamen niet

Standaard

Mijn vroegere baas en voorganger leerde me dat ik altijd wél moest luisteren, maar niet steeds moest gehoorzamen. Het zijn twee verschillende actieve werkwoorden. Het verschil zit in het niet-zomaar-accepteren, maar aandacht-geven-aan-argumenten. Dat gevoel bekruipt me ook de laatste weken. De argumenten pro en contra over spijbelende scholieren voor het klimaat of spijbelen bij een verplichte schooluitstap voor het klimaat, heb ik goed beluisterd en inspireren mij.  Laten we eventjes constructief niet gehoorzamen en contraire zijn. Ja, zelfs een beetje stout.  🙂

Hogeschoolstudenten hebben stemrecht, werknemers hebben stakingsrecht. Kunnen we scholieren – in die aanloop – ook een vorm van spijbelrecht geven? Decennialang hebben we generaties opgevoed tot kritische en liefdevolle burgers die zinvol betekenis geven aan hun leven en de maatschappij. Blijkbaar met resultaat. Er staat een huidige generatie leerlingen met een mening op. Ze hebben lang geluisterd, maar gehoorzamen nu eventjes niet (meer) met het oog op een hoger doel.

We willen in het onderwijs toch allemaal professionele leerkrachten en kwaliteitsvol onderwijs? We willen toch allemaal leerlingen met goesting opleiden zodat ze eigenaarschap opnemen over hun leerproces en zelfsturend zijn? Zodat ze kunnen omgaan met vrijheid, maar daar ook verantwoordelijkheid voor nemen. Zodat ze leren om (sociaal) engagement op te nemen en er te zijn voor de andere, naast de nodige zelfzorg? Zodat ze leren omgaan met kaders, richtlijnen, afspraken,… binnen de afgebakende grenzen, maar tegelijk creatief out of the box denken?  Stel je eens voor dat we een ergens een punt bereiken waarop we scholieren een ‘voorwaardelijk spijbelrecht’ gaven!

Staken is een vorm van protest van werknemers. Het is ‘stoppen met werken om een sociaal of politiek gemeenschappelijk doel te bewerkstelligen’. Spijbelen is het opzettelijk wegblijven en het zich dus ‘onttrekken aan de leerplicht’. Een leerlingenstaking houdt in dat leerlingen weigeren om onderwijs te volgen. Als ik goed geluisterd heb, heb ik niet het gevoel dat scholieren daar op uit zijn! Ze willen blijven leren, maar met goesting. Een voorwaardelijk spijbelrecht houdt in dat leerlingen bewust kunnen kiezen om weg te blijven uit de (gewone) les, maar zich niet onttrekken aan de leerplicht. Die leerlingen kiezen ervoor om op school zelfstandig te werken aan projecten, opdrachten, taken, lessen,… Zij nemen dan letterlijk zelf het stuur in handen om te leren.

Leerlingen verdienen de ruimte om te leren zelf geargumenteerde keuzes te maken op basis van beschikbare informatie. Concreet beslist de leerling zelf of aanwezig zijn in de les voor hem of haar een meerwaarde betekent. Het is een afwegen van vrijheid en verantwoordelijkheid. Dat kan maar gebeuren als voor- en nadelen van de keuze goed tegenover elkaar worden afgewogen. Kiezen om voorwaardelijk te spijbelen  betekent de verantwoordelijkheid nemen om de gemiste lessen zelfstandig in te halen en ter vervanging op school zelfstandig te werken, studeren,… Een voorwaardelijk spijbelrecht dus waarbij de leerling de ‘gewone les’ mag verlaten in ruil voor een extra uitdaging of een zelfsturend leerpakket.

Zoals een order in de flessenhals van een productielijn of een patiënt in de wachtkamer van een kliniek, zo is het soms geestdodend voor goede, sterke, ambitieuze leerlingen die vooruit willen.

Voor leerlingen die ondersteuning en zorg nodig hebben om mee te kunnen met het klassikale lessysteem, wordt veel overhead, coördinatoren en middelen ingezet om hen te helpen over de meet te geraken. Leerlingen die eigenlijk méér uitdaging, prikkels,… nodig hebben, zitten vaak op hun honger en worden verplicht in het huidige systeem om te wachten. Wachten tot de les over is, wachten tot de rest van de klas mee is, wachten tot het schooljaar ten einde is, wachten tot het voor hen interessant wordt,… Kortom, zoals een order in de flessenhals van een productielijn of een patiënt in de wachtkamer van een kliniek, zo is het soms geestdodend voor goede, sterke, ambitieuze leerlingen die vooruit willen. Het systeem houdt hen in een greep vast, want het is vaak moeilijk organiseerbaar voor de school om een sneller of een geheel ander leertraject te ontwikkelen. Hen een voorwaardelijk spijbelrecht toekennen, creëert opportuniteiten voor een persoonlijk leertraject zonder al te veel verstoring op school. De scholier beslist zelf – vaak in dialoog met de school – in functie van het onderwerp, aanpak, behoefte of hij/zij de instructie en oefening van de leerkracht mee volgt of niet. In ruil kiest hij/zij voor een zelfstandig en zelfsturend traject.

Wat is anderzijds het signaal als een grote meerderheid van de klas zijn voorwaardelijk spijbelrecht zou gebruiken om de les te missen en liever zelfstandig te werken aan een project? Zegt het eerder iets over de maturiteit en (studie-)mentaliteit van de betrokken leerling? Want niet iedereen kan daar goed mee omgaan. Of, (on-)gewild kan dat een waardeoordeel inhouden over de relatie tussen leerling en leerkracht of zegt het iets over de kwaliteit of meerwaarde van de lessen zelf.

In veel organisaties smeken ze om een cultuur van rechtstreekse open feedback op het werk. In onderwijs zou dat hard binnenkomen. Maar het zou wel tegemoet komen aan het doel om de professionaliteit hoog te houden, de kwaliteit van ons onderwijs op peil te houden en te reflecteren over de eigen aanpak. Vele onderzoeken geven aan dat leerkrachten het verschil maken. Dus, laten we elkaar dan ook aanspreken op de kwaliteit van ons werk om echt het verschil te maken. Onze leerlingen en samenleving zullen er wel bij varen.

Heb je weet van een dergelijke aanpak of experiment (bv. voor snellerenden of hoogbegaafden), of ben je van plan op school zo’n faciliteit in te voeren? Wil je als leerling zo’n voorwaardelijk recht voor aangepast onderwijs? Deel deze blog en laat het ons weten.

Een boek over klein zijn in iets groots

Standaard

Yves Demaertelaere

Stel: je werkt in een school. Je werkt er samen met andere scholen op een slimme manier en hebt over scholen heen een duidelijke en gezamenlijke visie ontwikkeld waar iedereen – ouders, leerlingen, leerkrachten, directie –  heeft kunnen aan mee schrijven op een participatieve, transparante en iteratieve manier met ruimte voor initiatief. Je hebt vanuit die visie samen met je collega’s het werk veranderd zodat de kernopdracht van jouw school versterkt wordt: de leerling en zijn traject. Vervolgens heb je het bestuur veranderd. Geen traditionele leiders meer die het werk verdelen, maar teams die gedeeld leiderschap opnemen met ruimte voor initiatief, autonomie en beslissingsrecht. Zelfsturende teams die over de jaren heen in een doorlopende leerlijn leerlingen begeleiden in een hechte leer- en leefgemeenschap. Je beseft door alle veranderingen die je met je school hebt doorlopen dat fusie en samenwerking geen synoniemen zijn, dat schaalvergroting geen doel is, maar een middel…

View original post 1.073 woorden meer

Een boek over klein zijn in iets groots

Standaard

Stel: je werkt in een school. Je werkt er samen met andere scholen op een slimme manier en hebt over scholen heen een duidelijke en gezamenlijke visie ontwikkeld waar iedereen – ouders, leerlingen, leerkrachten, directie –  heeft kunnen aan mee schrijven op een participatieve, transparante en iteratieve manier met ruimte voor initiatief. Je hebt vanuit die visie samen met je collega’s het werk veranderd zodat de kernopdracht van jouw school versterkt wordt: de leerling en zijn traject. Vervolgens heb je het bestuur veranderd. Geen traditionele leiders meer die het werk verdelen, maar teams die gedeeld leiderschap opnemen met ruimte voor initiatief, autonomie en beslissingsrecht. Zelfsturende teams die over de jaren heen in een doorlopende leerlijn leerlingen begeleiden in een hechte leer- en leefgemeenschap. Je beseft door alle veranderingen die je met je school hebt doorlopen dat fusie en samenwerking geen synoniemen zijn, dat schaalvergroting geen doel is, maar een middel en dat gedeeld leiderschap goesting geeft. Wel, dan moet je ons boek (dat Tom Van Acker en ikzelf schreven) niet kopen. (tenzij je het cadeau wil doen natuurlijk) Is dit alles echter Chinees voor jou, lees dan verder, deel dit bericht, koop ons boek en steek je nek uit!

Vrees niet!

Vandaag bedenken veel scholen op eigen houtje hoe ze zich anders en slimmer kunnen organiseren. Maar heel veel uitdagingen kan een school niet alleen aan. Denk maar aan de concurrentiestrijd rond het studieaanbod of het aantrekkelijk maken van de loopbaan van een leerkracht. Samenwerken op een grotere schaal en slim organiseren zijn nodig om deze en vele andere uitdagingen aan te gaan. En technologie kan ons daarbij helpen. Maar schaalvergroting is niet altijd de oplossing. Het is een soort paradox: schaalvergroting bevat veel mogelijkheden en kansen, maar ook heel wat valkuilen of bedreigingen. Het lijkt of men erop uit is om enkel de besturing te optimaliseren en postjes te (her-)verdelen. Zo ontstaat angst. Onderzoek geeft aan dat directies niet tégen schaalvergroting zijn, maar ze blijven wel sceptisch omdat er veel randvoorwaarden vervuld moeten worden. Ze willen een ‘beheersbare grootte’, ondersteunende centrale diensten, voldoende financiële omkadering. Tegelijk pleiten ze voor voldoende autonomie voor de individuele school en haar eigen financieel- en personeelsbeleid.

Werk samen

Onthoud dat fusie en schaalvergroting geen synoniemen zijn. Schaalvergroting is niet enkel een bestuurlijke kwestie die gericht is op efficiëntiewinsten. Daarmee nemen we de medewerkers, de ouders en de leerlingen niet op sleeptouw en verloopt alles over hun hoofden heen! Schaalvergroting leidt ook niet vanzelf tot meer efficiëntie. Als we alles willen centraliseren dan creëren we bureaucratie, vervreemding, kosten door controle en beheersing en trage besluitvorming. Schaalvergroting is geen doel, maar een middel. Het is geen besparingsoperatie. Het is het gevolg van een duidelijke en gezamenlijke visie op onderwijs. En dat vraagt goed bestuur. En een andere manieren van leidinggeven.

Versterk je kernopdracht

Schaalvergroting moet in eerste instantie een kans zijn om het werk te organiseren rond de kern van onze opdracht: de leerling en zijn traject. Het doel is beter onderwijs voor leerlingen en een professionelere omgeving voor leerkrachten. Zie het zo: door sommige dingen grootschaliger en professioneler aan te pakken, is er ruimte en tijd voor leerkrachten om hen in hun kernopdracht te versterken. Op grote schaal kleinschaligheid organiseren door kleine autonome teams te creëren rond groepjes leerlingen. Teams krijgen daarvoor de ondersteunende en voorbereidende taken toegewezen en waar nodig ook de bevoegdheden om het werk te regelen. Ze beschikken over een integraal beleidsvoerend vermogen. Ze organiseren een betekenisvolle kernopdracht en realiseren die samen in team. En ze krijgen goesting, want ze staan er niet alleen voor en leveren een hoge bijdrage aan de leerling.

Bouw 1 gezamenlijke visie

Schaalvergroting is het opstarten van iets nieuws. Niet het samenvoegen van wat  bestaat. Het is de bereidheid van alle scholen om het verleden los te laten om te streven naar een win-win. Het is het geloof dat de verschillende partijen uit het netwerk via een nieuwe organisatievorm dingen kunnen verbeteren. Niemand kan zijn wil opdringen aan de anderen. Iedereen moet de intentie hebben om de andere te begrijpen en – ondanks tegengestelde cultuurelementen – te zoeken naar de best mogelijke nieuwe vorm. Het draait dus veel meer om samenwerking, ondersteuning en participatie in plaats van om duidelijkheid van taakverdeling en inhoudelijke criteria. Werken aan schaalvergroting is integraal aandacht geven aan mensen, cultuur, structuur en systemen, maar vanuit visie en sterk gedeeld leiderschap. Daarom is het cruciaal om voldoende tijd en ruimte te nemen om een visie te ontwikkelen voor en met iedereen die het aanbelangt. Pas als de visie uitgetekend is, kan het visiegedreven organiseren van start gaan.

Verander eerst het werk en dan het bestuur

Heb je een visie? Begin dan te organiseren! Eerst het echte werk: het begeleiden van leerlingen door een team van professionele medewerkers. Daarna de besturing. Eerst het operationele, en dan pas de bestuurlijke optimalisatie. Want schaalvergroting heeft pas zin als wij kunnen aantonen dat het kernproces van de school verbetert en de goesting van de medewerkers groter wordt. Schaalvergroting moet altijd leiden tot kwalitatiever onderwijs. Organiseer dus vooral geen mastodont, maar zoek naar kleinschaligheid op grote schaal. Wees klein in iets groots. Bouw een netwerk van autonome entiteiten waar leerlingen over de jaren heen in een doorlopende leerlijn begeleid worden in een hechte leer- en leefgemeenschap. En versterk ten slotte medewerkers door hen in team te laten werken en hen de vrijheid te geven om nog meer professional te zijn. Als trekkers van de schaalvergroting moeten wij hierin overtuigen.

Laat mensen participeren

Om samen te werken over de entiteiten heen, is het cruciaal om iedereen die het aanbelangt actief te betrekken. Het veranderproces is participatief, transparant, iteratief en stimuleert iedereen om initiatief te nemen. Zorg er dus voor dat al diegenen die het aanbelangt, continu mee kunnen participeren aan het verandertraject. Zij moeten op het einde van de rit zeggen: ‘Dit is wat we nodig hadden en daar werken we met goesting aan verder.’

Deel je leiderschap

Samenwerken over entiteiten heen leidt tot een netwerkorganisatie waar het leiderschap is gedeeld. Leidinggevenden worstelen met zo’n model. Ze weten niet goed welke houding ze moeten aannemen. Zij regelen, plannen en controleren het werk. Ze zijn bevlogen en nemen vaak veel werk op. Het gaat ook in tegen het hiërarchisch en controlerende leiderschap dat ze gewoon zijn. Sommigen vervallen in het andere uiterste: ‘louter toekijken en hopen dat er iets gebeurt’. Hun werk wordt herverdeeld en voor een deel naar de teams gebracht. Rest nog de teams aansturen, coachen, ondersteunen, visie bewaken,… door de nieuwe leidinggevenden.

Tom Van Acker en ikzelf zijn samen overtuigd dat samenwerking over de scholen heen nodig is om meer kleinschaligheid te organiseren met autonome entiteiten. Voor beter onderwijs en goesting bij leerkrachten. Wij geloven dat we met elkaar moeten samenwerken voor complexe uitdagingen. Iedereen die het aanbelangt mag daar mee zijn zeg over doen: schoolmedewerkers, ouders, leerlingen en de partners uit onze brede school. Samen dromen wij over onze nieuwe school en samen leiden wij de nieuwe school.

En jij? Het feit dat je nu nog aan het lezen bent, toont dat er nog werk is in jouw school. Anders was je al afgehaakt na de eerste alinea. Dus wat ga jij doen? Klein, groter, grootste. Dit bericht delen, ons boek kopen of je nek uitsteken in je school en aan de slag gaan. Wacht niet af, want je bent al begonnen…

Wie heeft mijn kaas gepikt?

Standaard

Wie gelooft nog in onderwijsvernieuwingen? Terwijl beleidsmakers veranderingen prediken, vraagt men op het werkveld veeleer rust en stabiliteit als antwoord op de stijgende werkdruk, planlast en burn-outs. En toch zullen onze scholen en organisaties mee moeten evolueren en de kloksnelheid van de buitenwereld volgen, willen we maatschappelijk relevant blijven. Leerlingen voorbereiden op een onzekere toekomst vraagt een transformatie. Schakelen dus tussen enerzijds het goede bestendigen en verbeteren en anderzijds creatief innoveren.

Veranderingen behoren tot onze dagelijkse realiteit. Of we dat nu willen of niet. Maar in die verandering moeten we zorg dragen voor onszelf en onze collega’s, want niet iedereen kan er zomaar mee omgaan. Veranderen is telkens een beetje afscheid nemen van situaties om naar een nieuwe situatie over te gaan. Het kan een soort angst inhouden om ons te binden. Maar hoe je het ook draait of keert, omgaan met veranderingen is de sleutel tot succes van iedere schoolorganisatie in transitie.

“Wie heeft mijn kaas gepikt?” is een verhaal over veranderingen, waarbij ‘kaas’ een metafoor is voor wat we van het leven verwachten. Het staat symbool voor huis, job, geld, vrijheid, gezondheid, erkenning, rust,… We zijn allen op zoek naar ‘kaas’ omdat we denken dat het ons gelukkig zal maken. We geraken eraan gehecht. Wordt onze kaas gepikt, dan kan het serieuze gevolgen hebben. Hoe verschillend er met een plotselinge verandering omgegaan wordt, staat centraal in het verhaal van Spencer Johnson. Ik vat het voor jou samen.

Er waren eens, in een ver land, twee muizen, Snel en Snuffel, en twee mensen, Peins en Pieker, die zich in een doolhof bevonden. Ze renden de hele dag heen en weer op zoek naar kaas, omdat ze hun honger moesten stillen en omdat ze er blij van werden. Elke ochtend renden de mensen en de muizen – volgens een vaste route – door het doolhof naar de plaats waar ze hun favoriete kaas vonden. Het was een vaste gewoonte geworden waar ze hard voor gewerkt hadden. Er was zoveel kaas dat ze dachten hun leven lang er mee toe te komen. Ze stemden hun hele leven erop af. Ze voelden zich zeker en gelukkig en hadden nooit meer haast. Om zichzelf meer thuis te voelen in het doolhof schreven ze spreuken op de muur: Als je kaas hebt, ben je blij. Langzaam sloeg hun zelfvertrouwen om in vorm van arrogantie  waardoor ze niet meer opletten.

Op een ochtend kwamen de muizen aan op die plek en zagen dat de kaas op was. De muizen waren niet erg verbaasd. Ze hadden al gezien dat de kaasvoorraad elke dag een beetje was geslonken. Daardoor waren ze voorbereid en wisten instinctief wat ze moesten doen. Ze gingen zo vlug als het kon op zoek naar nieuwe kaas.

Hetzelfde overkwamen de mensen. “Wat? Geen Kaas meer? Wie heeft mijn kaas gepikt?” Omdat ze die kleine, dagelijkse veranderingen niet hadden zien aankomen, gingen ze hongerig en teleurgesteld naar huis. Ze vonden het onrechtvaardig en maakten zich zorgen. Voordat ze weggingen, schreef Pieker nog op de muur: Hoe belangrijker de kaas voor jou is, des te meer raak je er aan gehecht.

De volgende dag vertrokken de mensen toch weer – uit gewoonte – naar dezelfde plek, maar de situatie was onveranderd. “Zouden de muizen iets weten dat wij niet weten?”, vroeg de één.” “Pfff, wat kunnen zij nou weten”, reageerde de ander. “Het zijn maar een stelletje muizen. Zij reageren alleen maar op hun omgeving. Wij mensen, wij zijn bijzonder! Misschien moeten we niet zoveel nadenken over het probleem, maar gewoon op weg gaan om nieuwe kaas te zoeken.” Peins bleef het een veilige plek vinden en vond het beter om achter te blijven.  Pieker besloot om te vertrekken op zoek naar nieuwe kaas, want: Wie niet verandert, sterft.

Ondertussen waren de muizen met hun instinct al lang op zoek gegaan. Ze kwamen steeds verder in het doolhof totdat ze uiteindelijk andere nieuwe kaas vonden, de grootste hoeveelheid kaas die de muizen ooit hadden gezien.

De mensen daarentegen werden wrokkig, gaven elkaar de schuld en raakten de controle over de situatie kwijt. Ze bleven wachten in de hoop dat de kaas vanzelf zou terugkomen. Die verlammende gedachte maakten hen bang. En weer schreef Pieker op de muur: Wat zou je doen als je niet bang was? Hij constateerde dat als hij er voor open gestaan had en beter opgelet, hij de verandering had kunnen zien aankomen. Hij stopte even om bij te komen en schreef: Houd je kaas in de gaten, zodat je het merkt als hij oud wordt. “De volgende keer zal ik me sneller aanpassen, dat maakt alles eenvoudiger”, zei hij.

Pieker vroeg zich af of Peins al was vertrokken, of dat hij nog steeds door angst vastgekluisterd zat, want: Een nieuwe weg inslaan helpt je bij het vinden van nieuwe kaas. Omdat angst alles veel erger maakt dan nodig, rende Pieker het donkere doolhof in en richtte zich naar wat er op hem lag te wachten. Hij verbaasde zich erover dat hij daardoor steeds vrolijker werd. Hij stopte en schreef: Als je de angst loslaat, ben je bevrijd. Zo goed had hij zich lang niet meer gevoeld. En alsof dat nog niet genoeg was, stelde hij zich ook voor dat hij aan tafel zat met al zijn favoriete kaassoorten. De voorstelling werd realistischer naarmate hij die meer invulde en des te meer raakte hij er van overtuigd dat hij een nieuwe kaassoort zou vinden. Hij schreef: Als ik me de nieuwe kaas voorstel, komt die dichterbij, al heb ik hem nog niet gevonden.

Pieker vroeg zich af waarom hij altijd gedacht had dat verandering tot iets slechts leidde. Nu realiseerde hij zich dat verandering ook tot iets beters kan leiden. Hij rende met hernieuwde kracht door het doolhof. Hij stopte en schreef op de muur: Het is veiliger om op zoek te gaan, dan zonder kaas te blijven zitten. Hij besefte dat de nieuwe weg een bron van kracht was en dat verandering een normaal en veel voorkomend verschijnsel was, of je je er nu op instelde of niet. Een verandering zou je alleen overvallen als je het niet verwachtte of als je er niet op lette. Pieker had zijn opvattingen veranderd. Toen dit tot hem doordrong, stopte hij even en schreef op de muur:  Met oude opvattingen vind je geen nieuwe kaas.

Als je dingen anders ziet, ga je ze ook anders aanpakken. Het hangt er maar van af hoe je ‘t wilt zien. En Pieker schreef: Als je ziet dat je goede, nieuwe kaas kunt vinden, verander dan van richting. En zo ging hij de nieuwe weg in, hopend dat hij de goede kant op ging. Hij stelde zich voor dat Peins de Tekenen aan de Wand (of spreuken op de muur) zou lezen en daarmee zijn richting kon volgen. Daarom schreef hij: Als je oog hebt voor de eerste kleine veranderingen, kun je de grote beter accepteren.

Pieker rende verder door het doolhof en vond een nieuwe plek met kaas. Daar zag hij de grootste kaasvoorraad die hij ooit gezien had. De muizen verwelkomden hem hartelijk. En terwijl hij van de kaas smulde, dacht hij na: het is belangrijk niet te lang te blijven nadenken en de dingen niet ingewikkelder te maken dan ze zijn!

 

(Samengevat uit Spencer Johnson, Wie heeft mijn kaas gepikt? Business Contact, 2007)

 

Van klaslokaal naar leerzone

Standaard

Ik ben geen specialist in architectuur of bouwkunde, maar ik wil hier toch graag een poging ondernemen om het schoolgebouw van de toekomst te schetsen. Die school mag groot zijn, maar moet wel kleinschaligheid uitstralen. Ze wordt liefst bedacht vanuit de gebruiker. Het is een schakel of hub in een netwerk van organisaties en bedrijven. Het is een soort goestinggevend ontmoetingspark waar ook in mogelijkheden wordt voorzien voor werken & leren, ontspanning, eten & drinken en sociale contacten, al dan niet uitgebaat door eigen leerlingen, sociale economiebedrijven of private ondernemingen.

Denken in volumes

Weg met het blokkendoosschoolgebouw dat slechts een deel van de dag of week gebruikt worden. Het traditionele “vakkenhuis” met vaste elementen maakt plaats voor iets radicaal anders. De school van de toekomst kan samengevat worden als een coöperatieve combinatie van een klooster, een pretpark, een werkatelier en een marktplein. Een soort ecosysteem als open leerpark. Het geheel ademt de sterke identiteit van de school uit en kent een goede relatie met zijn omgeving. Verschillende zones werken flexibiliteit in de hand, zodat in elke ruimte iets unieks kan worden aangeboden om het (persoonlijke) leren te ondersteunen. Onderwijs vraagt een actieve interactie tussen mens en ruimte en leerlingen hebben zowel fysiek als mentaal ruimte nodig om te leren. Nieuwe schoolarchitectuur denkt daarom meer in volume en ruimten dan in klaslokalen.

We willen verbinden. Nieuwe schoolarchitectuur moet daarom transparant zijn, doorkijk geven en verbinding creëren.

Sloop die muren

Muren zijn nog te veel scheidingselementen. We willen juist verbinden. Nieuwe schoolarchitectuur moet daarom transparant zijn, doorkijk geven en verbinding creëren. Het telt zo weinig mogelijk binnenmuren en verloren gangen en volgt de vorm van een zeesterorganisatie (cf. boek ‘scholen slim organiseren’), met een open en inspirerende centrale ruimte die meerdere functies combineert zoals receptie, circulatieruimte, zitgelegenheid, polyvalente ruimte,… Het doet dienst als inkomhal waarrond verschillende gebouwenvleugels (poten van de zeester) met leergebieden kunnen worden gebouwd die samenhangen met de grofstructuur van de school. Structuur volgt de visie, ook de schoolstructuur.

Een open en flexibel onthaal

De open inkomhal is een multifunctionele en visueel aantrekkelijke ruimte die de verschillende gebouwdelen verbindt. Die hal kan in een mum van tijd een soort grote presentatieruimte met podium zijn of onderverdeeld worden in zithoeken en werkplekken. De centrale ruimte mag hoog zijn met zwevende loopbalkons aan de binnenkant om verdiepingen in de open ruimte te verbinden. Onderwijs organiseren is immers relaties organiseren. Tegelijk bieden de loopbalkons uitzicht op de benedenruimte met zijn verschillende zithoeken en open plekken. Dat creëert luchtigheid maar ook sociale controle.

een open onthaal

Grote ruimtes

Een gebouwvleugel bestaat uit meerdere grote ‘continuruimtes’ waar de leerling zich een onderdeel waant van het geheel. Het is een interactiezone met open werk- en studieplekken en aansluitend diverse breakoutrooms voor co-creatie of andere functies. Wij opteren voor grotere ruimtes die volgens de noodzaak van het moment op diverse manieren op te delen zijn in kleinere ruimtes. Dat kan met mobiele wanden of schuiframen, maar ook met nieuwe vormen van meubilair die kleinere werkcellen mogelijk maken.

De inrichting van de ruimte ondersteunt de rol van de leerkracht en de leerling en biedt een integrale kijk op leren en de onderwijsvisie.

Verschillende zones

In een visueel aantrekkelijke leeromgeving bewegen de leerling en de leerkracht zich naar die zones die hem of haar het meeste goesting geven en aanzetten tot leren en werken. Door elke ruimte te ontwerpen voor een ander soort ervaring – in de plaats van per vak of leraar – kunnen scholen krachtiger en overtuigender zijn. De inrichting van de ruimte ondersteunt de veranderende rol van de leerkracht en de leerling en biedt een integrale kijk op leren en de onderwijsvisie. Verschillende leerzones vormen een flexibele werk- en leerplek zoals een interactiezone, ontwikkelzone, uitwisselingszone, creatieve zone,  onderzoekszone en een presentatiezone.

Concentratie-units

Binnen de grote interactieruimtes zijn er onderverdelingen voor groepsleren en individueel leren. Open tuinhuisjes zorgen voor min of meer afgesloten werkplekken voor groepswerken. Dergelijke concentratie-units bestaan in allerlei kleuren, maten en vormen. De grote ruimte is bestemd voor groepsleren en bestaat uit gezamenlijke werkplekken, collaboratieve studieruimtes, ruimte voor discussies, ruimte voor vergaderen, ruimte voor presentaties en demonstraties,…

Breakoutrooms

Achtergrondlawaai of -beweging vraagt dat leerlingen soms ‘uitbreken’ naar een aparte ruimte voor bepaalde opdrachten. Die breakoutrooms bestaan in allerlei vormen en groottes. De kleinere instructieruimtes worden afgesloten, bijvoorbeeld met glazen wanden en deuren, of blijven open en dienen voor kortstondige instructies aan de leerling of vergaderingen. Daarna zwerven de leerlingen weer uit naar de grote ruimte met zijn cosy werkplekken. De kleine instructielokalen zijn te vergelijking met het klassieke klaslokaal, maar dan aangepast aan de visie. Instructielessen zijn dan veeleer een pedagogische werkvorm dan een organisatievorm. Die klassieke instructie zal nooit helemaal verdwijnen, omdat het voor bepaalde doelen zeer effectief is.

Ruimte voor individuele besprekingen, dialoog, feedback en coaching kunnen met modern meubilair op een speelse manier geïntegreerd worden.

tuinhuisjes

Ruimte voor stilte

Ook stille ruimtes voor telefoons of videoconferencing met een mentor of externe expert kunnen hun plaats krijgen. Daarnaast moet ook voldoende aandacht gaan naar plekken met een prikkelarme omgeving. In elk geval is er nood aan een plek waar leerlingen het beste kunnen leren in functie van hun concentratie, privacy en gemoedstoestand. Dat geldt evenzeer voor de leerkrachten. Ruimte voor individuele besprekingen, dialoog, feedback en coaching kunnen met modern meubilair op een speelse manier geïntegreerd worden. Een ruimte voor verstilling en verdieping is een meerwaarde, want mensen zullen zinzoekers blijven. Dat hoeft niet de terugkeer van de kapel in de school in te luiden, maar wel een ruimte waar leerlingen de ‘geest’ kunnen laten waaien.

Relaxwerkplekken

In de relaxwerk- of ontmoetingsplekken moet niets. Die plekken zorgen voor creativiteit, beleving en sociaal contact. Disciplines, richtingen en niveaus ontmoeten er elkaar ongedwongen en maken er dwarsverbindingen doorheen de school. De relaxwerkplekken kunnen centraal of decentraal in het gebouw, zolang het maar open en visueel transparant is. Een galerij met posters en presentaties kan als afscheidingswand dienen en moedigt leerlingen aan om van elkaars werk te leren.

Specifieke voorzieningen

Specifieke ruimtes met speciale voorzieningen voor wetenschappen of industriële werkplaatsen worden best functioneel ingepland, afhankelijk van wat we zelf nog doen in ons eigen gebouw en wat op (een andere) locatie kan gebeuren of in samenwerking met andere naburige scholen of aanwezige bedrijven in het leerpark.

Knipsel3

Desk voor het team

In de nieuwe school trekken leerkrachten zich niet meer terug in een leraarskamer, maar ze bevinden zich bij ‘hun werk’. In de grotere continuruimte kan ook – bij wijze van balie/onthaal/receptie/ondersteuning – in een ruimte met desk voorzien worden voor de directie, het team leerkrachten, secretariaatsmedewerkers of andere ondersteuners. Daar werken ze aan voorbereidingen, evaluatie en begeleiding. Ze staan dicht bij de leerlingen en kunnen hun relatie met de leerlingen zo organiseren dat er duurzame banden ontstaan voor begeleiding. Samen vormen ze een multidisciplinair team dat instaat voor de community van leerlingen waarvoor ze gedurende meerdere jaren na elkaar zorg dragen.

Buiten is binnen

Heb je nog muren staan rondom je schoolterrein? Gooi de omwalling open en trek de buitenwereld naar binnen. Het internet zit al in elke broekzak en boekentas, nu nog de echte wereld. Naar de buitenzijde toe zal het gebouw vooral ons wensbeeld uitstralen. Het is een weergave van onze identiteit. Het gebouw ademt ‘school’ uit en geeft een signaal van “hier zit je goed”.

Toegegeven, lumineuze en creatieve ontwerpen halen amper de eindfase. Beperkte budgetten, strikte subsidieregels en procedures maken het soms onmogelijk en dwingen ons tot compromissen. Daarbij wordt maar al te vaak ingeboet op het vernieuwende. Maar dat hoeft niet te betekenen dat er helemaal niets kan. Ook binnen de oudere schoolgebouwen zijn heel wat mogelijkheden om de school van de toekomst te starten. Al eens geprobeerd om de banken en stoelen anders op te stellen?

De school van de toekomst is er vandaag nog niet, maar we moeten zorgen dat de architectuur die we vandaag bouwen die toekomst niet hypothekeert.

Ik wens je lichte vleugels!

Standaard

Elke dag ga ik op zoek naar manieren om bezield aan de slag te blijven. Bezieling. Er zijn boeken over vol geschreven, maar toch blijft het begrip voor beroering zorgen, want hoe bezield zijn wij eigenlijk? Hoe maken we van onze medewerkers bezielde mensen? En hoe blijven we als medewerker, leidinggevende of bestuurder bezield, wars van de dagdagelijkse spanningen, de harde cijfers en de waan van het moment?

Hartstocht en geestdrift zijn als peper en zout

Bezieling is persoonlijke betekenis, energie, goesting, toewijding, passie en overgave. Bezieling zit vanbinnen en komt vanuit een diepere plek in onszelf. Het raakt aan iets wat waardenvol is. Het is: begeesterd zijn. Daarom is het niet zomaar gelijk te schakelen met enthousiasme. Enthousiasme is uitwendig en zichtbaar. Net zoals enthousiasme kan bezieling aanstekelijk werken, maar het draagt ook iets materieels of ambitieus in zich. Raken en geraakt worden. Hart en ziel. Hartstocht en geestdrift. Als peper en zout.

Ik ben begeesterd door onderwijs. En ik ben zeker niet alleen! Iedereen herinnert zich wel die geestdriftige, gepassioneerde, bezielde leerkracht, die af en toe buiten de lijntjes kleurde, maar iedereen motiveerde en boven zichzelf deed uitstijgen. Een bezielde leerkracht voelt de goesting om te werken aan een hoger doel en verlangt ernaar om de leerling te helpen groeien, ontwikkelen en openbloeien. Wie vanuit een missie werkt, kan immers een vonk doen overslaan.

Bezielde leerkrachten zetten geen traditie verder maar lopen in de voetsporen

Bezielde leerkrachten putten uit een spirituele of geestelijke bron die hen betekenis geeft. En dan bedoel ik niet louter als ‘geestelijk leven’, maar als een vitaal levensprincipe. Die leerkrachten zetten geen traditie verder, maar lopen in de voetsporen. Naast kennis, vaardigheden, attitudes en jezelf ontwikkelen is reflecteren over je eigen identiteit als leerkracht essentieel. Het is loskomen van ‘ik moet’ over ‘ik kan’ en ‘ik mag’ naar ‘ik ben’. Bezielde leerkrachten zijn geïnspireerd en inspireren anderen. Het is een onuitputtelijke bron van energie die helpt om nooit op te geven. Het is een fundamentele grondhouding en levensadem.

Hou leerlingen dicht bij jou, want kolen die los liggen gaan niet branden

We moeten vertrouwen. We moeten geloven dat mensen intrinsiek liever iets goed doen dan iets fout. Onze medewerkers zijn professioneel en gemotiveerd. Ze willen het beste van zichzelf geven en zelf mee kunnen werken aan het geheel. Door zelf bevlogenheid te tonen, kunnen we het vuur bij de collega’s aanwakkeren. We moeten een kampvuur zijn, geen lantaarnpaal. Bezieling krijgt betekenis in contact met anderen, door hen te raken. Hou dus de leerlingen dicht bij jou, want kolen die los liggen gaan niet branden!

Verzakelijking is een valkuil. We hebben verleerd om te luisteren naar wat ons echt bezielt. Voortdurend professionaliseren en kwaliteit in procedures en regels uitdrukken, doet de bezieling verdwijnen. KPI’s, smart-doelen, ratio is dan ons deel en de geest verdwijnt. Arbeid is belangrijk voor het geluk van mensen, maar het kan ook mensen ongelukkig maken als ze er niet meer mee verbonden zijn. Dan vervreemden we van ons werk en van onszelf en er ontstaat lusteloosheid. Wie zijn ziel kwijt geraakt, voelt de ander niet meer aan om hen te ontmoeten. Als we blijven praten over datgene wat ons inspireert en waar we energie uit halen, kunnen we wel waarden formuleren die mensen binden en verbinden.

Het is onze uitdaging om de werkvloer op zo’n manier te structureren dat mensen vleugels krijgen. Door mensen centraal te stellen, door binding te creëren en hen waarden te laten delen, door hen te erkennen in hun competenties, door ruimte en vertrouwen te schenken. Door duurzame relaties aan te gaan, door medewerkers mee te betrekken bij de ontwikkelingen, visie, structuur en cultuur van de organisatie. Door hen te begeesteren en te bezielen. Alleen zo geven we het vuur door.

Hoe ik ‘still’ val op het werk

Standaard

Ik zit met 2 vragen. Welke waarde voeg ik toe aan mijn organisatie? En wanneer doe ik iets wat er écht toe doet? Het exacte antwoord vinden, is minder belangrijk dan mezelf de vraag stellen. Maar het probleem is vaak dat ik geen tijd en ruimte vind doorheen mijn drukke dagen om mezelf die vraag te stellen.

Onlangs deed een collega met mij een interview in een tentje voor Still, het nieuwe, hele mooie magazine van de Broeders van Liefde dat gisteren voor het eerst verscheen en zoekt naar verstilling, verbinding en engagement. Ze vroeg me of er tijd en ruimte is op mijn werk om ‘still’ te vallen en over die dingen na te denken. Je geloof het nooit, maar het werd even… still. Ik aarzelde. Dan antwoordde ik haar het volgende: “Af en toe houden we hier een bezinning in de kapel. De laatste herin­ner ik mij nog goed. Ik had het heel druk, mensen stelden mij vragen, ik pleegde nog een laatste telefoontje. Dan zat ik daar plots. Het was heel stil. Er gebeurde niets. Er was alleen een boekje met daarop: ‘dit is een stiltemoment, je mag vertrekken wanneer je wil’. Ik had het echt las­tig. Plots werd ik met mezelf geconfronteerd. Ik moest tijd maken voor mijn geest. Tijd maken om mijn verstand te laten waaien.”

Zo’n momenten zijn altijd weer een les voor mezelf. In alle drukte moeten er momenten zijn om ‘still’ te vallen. Momenten van reflectie, onthaasting en bezinning. Dat hoeft niet tijdens een yogales te gebeuren, het kan evengoed op het werk.

Hoe zit dat op jouw werkplek? Laat het hieronder even weten.

Wil je het nieuwe, prachtige magazine Still gratis ontvangen? Klik dan even hier.  

Wil je het hele interview met mij en Koen Oosterlinck lezen? Klik dan even hier. 

foto yves blog