Het virus van Tsjernobyl

Standaard

De legendarische weerman Armand Pien (1920-2003) sloot in zijn tijd elk weerpraatje af met een uit de kluiten gewassen groente. Met een gigantische (misvormde) wortel in zijn hand en zijn typische glimlach tot achter zijn oren, eindigde hij telkens met “goede avond beste kijkers”.  

We schrijven Tsjernobyl, 26 april 1986. Deze keer had de weercoryfee iets anders te zeggen. De kernreactor 4 van de kerncentrale ontplofte bij een experiment tijdens – oh ironie – een veiligheidstest. Pien verzekerde dat er (voor ons) niets te vrezen viel, want de radioactieve lucht zou niet tot bij ons komen. Kwatongen beweren dat hij moest liegen van de regering om geen paniek te veroorzaken. Pien schoof het commando op rekening van de toenmalige informatiedirecteur van de BRT. Op de nacht van 2 mei 1986 gebeurde dan toch het ondenkbare en trok de Tsjernobyl-wolk over ons land, terwijl Pien ‘s morgens nog iedereen had gerustgesteld. Het was een zonnige dag en een memorabel moment voor de passie van de weerman. Het bleef hem achtervolgen tot aan zijn dood. Gelukkig zorgde Sandra Kim toen snel voor een ander hoofdpunt in het nieuws.

Alhoewel de Russische bureaucratie dat eerst ontkende, kunnen we spreken over de grootste nucleaire ramp in de geschiedenis. Een opeenstapeling van technische en menselijke fouten lag aan de basis. Voor de inwoners was de felle, blauwachtige gloed een spektakel. Het eigenlijke radioactieve gevaar was niet zichtbaar, net als het coronavirus in 2020. Er was geen plan. Besmette personen werden geïsoleerd, de situatie toegedekt, de gevolgen geminimaliseerd. Niemand was in staat om te doen wat er moest gebeuren. Waarom?

  • De grootheidswaanzin van het toenmalige gigantisme bouwde een kerncentrale die niet goed ontworpen was. Tijdens eens experiment werden bewust veiligheidsmaatregelen uitgeschakeld. Er ontstonden daardoor te grote verschillen in opgewekte kracht, waardoor op het verkeerde moment het vermogen eerder toenam in de plaats van af te koelen. De gevolgen zijn gekend.
  • Geen visie, maar aannames waren de drijfveren bij beslissingen door het management. Medewerkers die risico’s namen om de gevolgen te beperken, werden niet geloofd. Data over stralingsmetingen werden onderschat. Het gehele management was een bureaucratisch kluwen, een machinerie. En dan kan het gebeuren dat iemand op een bepaalde knop duwt op het verkeerde moment, waardoor niet alle voorziene veiligheidsmaatregelen in werking treden.
  • Top-down en autoritair leiderschap in spinorganisaties zorgen voor een command and control-sfeer waarbij de communicatie meestal in één richting verloopt, namelijk van de top naar de werkvloer. De kop van de spin denkt na, de poten voeren uit. Medewerkers mochten ook niet nadenken over wat ze deden, want in de Koude Oorlog werden daar ook wapens gemaakt. Dat had als gevolg dat de meeste medewerkers eigenlijk onvoldoende competent waren of werden gehouden. Orders liepen via de ‘hark’ naar beneden, waarbij elkeen gehoorzaamde zonder zelf te moeten (of mogen) nadenken. Deze kerncentrale was een schoolvoorbeeld van spinleiderschap en het verknippen van bevoegdheden zonder zicht op het geheel.
  • In zulke organisaties zijn het meestal de procedures en strikte regels die bepalen wat er moet gebeuren. Het is een manier om verantwoordelijkheid te ontlopen omdat niemand nog beslist. Er wordt enkel uitgevoerd wat in de procedure staat. Zo communiceerden de ingenieurs dat er iets moest gebeuren en werden ze gedwongen de voorgeschreven procedures te volgen. De beste voorbedachte procedure ging over de kernreactor die in brand stond. En bij brand moet er geblust worden. Eerst deden ze dat met water, daarna werd vloeibaar stikstof in de reactor gepompt. Dat was een order! Koste wat kost moest de kern dus gekoeld worden, terwijl er na de ontploffing geen kern meer was … De kern was geëxplodeerd. Procedure had voorrang, maar zorgde finaal voor een grote ramp. De oude wereld is niet meer en de oude procedures werken niet meer.
  • Bij dominant ouder-gedrag in het leiderschap ontstaat bij werknemers een cultuur van wantrouwen. Als reactie kruipen medewerkers in een kind-positie en gaan ze verantwoordelijkheid afschuiven, achter de rug klagen of roddelen. Angst sluipt in de cultuur tussen de mensen. Niemand durft tegen een hiërarchische meerdere te vertellen waar het op aankomt uit schrikt voor represailles of reacties. De waarheid vindt geen weg naar boven in deze soort organisatie. De leugens waren even erg als de ramp zelf. Niemand durfde de baas tegen te spreken dat de kernreactor eigenlijk niet in brand stond, maar gewoon ontploft was. Er was gewoon geen kern meer, waardoor foute beslissingen werden genomen.
  • De bazige leiding van de kerncentrale had zelf niet het besef dat ze mede aan de oorzaak lag van deze wereldcatastrofe. Ze had enkel oog voor het eigen ego en de eigen doelstellingen. Ondanks druk van buitenaf, werd alles genegeerd en hield men vast aan ongepaste procedures. Er was op dat moment geen ruimte en autonomie om ingenieurs te laten werken aan een oplossing die nog niet op papier was neergeschreven. Het werd onmogelijk geacht dat een kernreactor kon ontploffen, dus er was geen procedure voor uitgewerkt. Zelf beslissingen nemen, mocht niet.

Heeft dit virus ook ons besmet? Volgens Armand Pien dreef de wolk net voorbij, maar iedereen is er eigenlijk van overtuigd dat we allen besmet zijn. Al was het maar door onze aloude manier van denken over organiseren en leidinggeven. Zie jij het gigantisme rondom jou op school? Vaste aannames en te weinig visie? Leiderschap dat zijn tijd gehad heeft of een schoolcultuur die samenwerking eerder bemoeilijkt dan aanmoedigt? Waar roddels sneller gaan dan de officiële communicatie en waar problemen worden opgelost met regels en procedures uit het oude normaal? Een directie die beslist, knopen doorhakt en gaat voor eigen rekening? Een directie die als brandweerman optreedt en (enkel) aandacht geeft wanneer er problemen zijn? Ongetwijfeld is de school dan besmet. Dan zegt de procedure dat we moeten ontsmetten … Ongetwijfeld organiseren we ons onderwijs in de nieuwe wereld nog te veel op basis van aannames en principes van de oude wereld. Het vraagt moed om vaste routines overboord te gooien, heilige huisjes in vraag te stellen en voorgeschreven regels af te wijzen. Bouw je eigen nieuwe schoolorganisatie met eigen nieuwe spelregels en principes.

De joker

Standaard

Onderwijs is niet meer uit het nieuws weg te denken. In tegenstelling tot de vele tracktorprotesten van de boeren, kunnen wij niet met ons krijtje gooien tot in Brussel. Nochtans zijn er gelijkaardige frustraties over bureaucratie, papierwerk, planlast, regeldrift en toekomst. Beide sectoren kaarten een systeem aan. Het zijn signalen die samenhangen en wijzen op een dieperliggende verandering of omwenteling. Het is een langdurig en traag proces van veelvuldig veranderen. Het leidt tot “the drop in the emmer who is totally full”.  Het wijst op een transitie om van de ene situatie te transformeren naar een andere. Een overgangstijd van het oude systeem met zijn verticale hiërarchie en autoriteit, naar een meer horizontaal groeiende wereld met de onvoorspelbaarheid van netwerken, van het centralistische globaliseren naar glokaliseren. Terugkeren naar vroeger is geen optie meer. Mee veranderen is een must en noodzakelijk. En neen, de verandering is geen probleem dat moet opgelost worden.

Sterven doen we volledig

Wat vroeger op school normaal was, is dat vandaag niet meer. En dat zorgt voor veel discussie. Medewerkers/leerkrachten voelen pijn. Een gevoel dat er eerst iets moet verdwijnen of afsterven, voordat er iets nieuws mag starten. Wie iets op het dienblad wil zetten, moet er eerst iets afnemen, want het wordt te zwaar om te dragen zonder dat er ongelukken gebeuren. Zo’n transitieverandering vraagt om perspectief, want systemen en organisatieculturen (met de nodige rituelen) houden de mens gevangen op dezelfde plek, waardoor verandertrajecten bevriezen en vastlopen.

Echte transformaties beginnen met een stervingsfase (https://yvesdemaertelaere.com/2022/08/18/afscheid-nemen-bestaat/). We gaan openlijk de problemen op tafel leggen, ontzien geen heilige huisjes en maken komaf met enkele vastgeroeste gewoontes en privileges. Het is een bewustwording dat het anders moet en dat we afscheid moeten nemen van de klassieke gang van zaken. Het veroorzaakt rouw, twijfel en onzekerheid. En vaak ook ongenoegen over het leiderschap. De nieuwe situatie is immers nog niet zichtbaar. Vooraleer we nieuwe dingen zien geboren worden (derde fase), is er een lange tussenfase. In de klassieke, oude benadering zou de directie worden gedwongen om snel zelf met oplossingen te komen om van A naar B te gaan via een PDCA-proces. De afhankelijkheid van de leider blijft bestaan en er heerst geen lerende cultuur. Als de directeur die onzekerheid niet wegneemt, dan wordt PDCA eerder Please Don’t Change Anything.

De tussenperiode

Tussen oud en nieuw zit een periode van veel onzekerheid en chaos (https://yvesdemaertelaere.com/2022/09/26/in-het-ondertussen-gebeurt-het-leren-en-afleren-tegelijk/). Het is een tussenperiode van zoeken, proberen, bijsturen en leren. We gaan op zoek naar nieuwe manieren, structuren en systemen die mogelijk beter werken voor de veranderende context van de school. Het is een moeilijk proces waar geen ontkomen aan is en waarbij mensen weerbaar en veerkrachtig worden gemaakt om met de emoties van verandering om te kunnen gaan. De taak van de directie bestaat meer uit het faciliteren en het ondersteunen van dit zoekproces. Want het is voor elke school anders, aangezien mensen op verschillende manieren met elkaar kunnen samenwerken.

Het spel van betekenisgeving

Het is een boeiende uitdaging omdat de bovenstroom van de organisatie raakt aan de onderstroom. De denkers van verandering zorgen door het gebruik van managementsjargon en analyses vaak voor een rationele, zakelijke benadering. Allicht is dit ondersteund door evidence-based materiaal, maar dan wel zonder kennis over het gevoel dat heerst bij de medewerkers. De onderstroom-medewerkers zijn de doeners en willen een meer menselijke maat van de verandering. Beide stromen botsen soms (of eerder meestal). Succesvolle veranderprocessen staan of vallen dus met de interventies die zich juist richten op de betekenis die mensen geven aan het werk en de beleving op school. Het doel moet zijn om de ambities van de medewerkers/leerkrachten te laten samenvallen met de school/organisatie. Denkers en doeners combineren tot doenkers. De school is het toneel, maar de leerkrachten/medewerkers zijn de spelers. Voor een goed schouwspel moet er een repertoire geschreven worden waarbij de redeneerpatronen van de leidinggevenden (in de bovenstroom) moeten overeenkomen met deze van de leerkrachten/medewerkers (in de onderstroom). Anders is er te veel weerstand en wordt het slechte cinema.

De rol van de joker

De joker in een kaartspel is een speciale kaart met een uniek karakter. Er zitten er maar weinig in één set en ze hebben de neiging om op de meest onverwachte momenten op te duiken. Daardoor krijgt het spel soms een andere wending, wat de spelers kan doen lachen, van spelstrategie kan doen veranderen of net voor frustraties kan zorgen. Het is leuk voor wie de joker bezit en die joker ook op een onvoorspelbare manier kan inzetten in het spel. De jokerkaarten zijn gegeerd, net omdat er weinig in een spel zitten. Een kaartspel met alleen maar jokers zou ook niet werken … De joker krijgt zijn waarde dus door de andere kaarten uit het spel.

Het is tijdens het spel van onder- en bovenstroom in de tussenperiode van de transformatie dat we de figuur van de joker kunnen gebruiken op school. Jokers hebben de neiging om bestaande patronen te doorbreken, hebben een ontwrichtend karakter en veel talent in het verstoren van de gangbare orde. Als buitenbeentje gebruiken ze een ander perspectief om naar de realiteit te kijken. Met hun onverwachte perspectieven en creatieve ideeën doorbreken ze de status quo. Ze bewerkstelligen de stervingsfase van de transformatie en doen aan ‘sensebreaking’. Iets van het dienblad wegnemen om plaats te maken voor iets nieuws …

Een wildcard voor creativiteit

Jokers vormen hét symbool van onvoorspelbare chaos. Door absurd doorredeneren zijn ze het archetype van de twijfel en dualiteit, net zoals bij de clown de lach en de traan dicht bij elkaar liggen, creëren jokers een moment van reflectie en bezinning. Ze zijn vaak verleidelijk en grappig en tonen op een onschuldige manier hun kijk op de realiteit. Daarbij genieten ze van het creëren van verwarring en confronteren ze de redeneerpatronen van de bovenstroom met de onderstroom.  De ‘wildcard’ die de joker is, gaat soms wild te keer. Met humor breken ze de grenzen van hokjes af of slopen ze heilige huisjes. Achter hun iconisch geschilderde glimlach vinden ze (een beetje) plezier in het lijden van anderen. De aanwezigheid van een joker stimuleert mensen om anders te kijken naar de realiteit op school. Maar jokers zijn even goed in staat om verwarring te zaaien of zelfs situaties te manipuleren. Net daardoor ontstaan onverwachte wendingen in de organisatie en nieuwe mogelijkheden. Dat creëert ruimte. Jokers voegen dus op een speelse en luchtige manier flexibiliteit toe aan het spel en nieuwe strategieën, waardoor het interessant wordt om nieuwe pistes te ontdekken. De joker behoort tot het spel, wordt geaccepteerd en heeft over het algemeen een positieve invloed op de teamdynamiek en de organisatiecultuur. Elke school kan wel een jokerfiguur gebruiken …

De valkuil van meeslepende misleiding

In enkele situaties kan de joker echter zorgen voor spanningen, discussies en conflicten. Ze kunnen daardoor de kop van jut worden. Leerkrachten oefenen druk uit op directie om in te grijpen om de joker terecht te wijzen of te wijzen op oneigenlijk gebruik van zijn “macht”. Dit toont hoe vastgeroest een organisatiecultuur kan zijn. De dichtheid op school maakt het onmogelijk om openheid te creëren en complexe uitdagingen aan te pakken, uiteraard in de wetenschap dat de school geen oneindig kneedbaar vermogen heeft om alles op te lossen. De creatieve logica en tactieken van de joker mogen niet verward worden met leiderschap. Ze communiceren zelden een richting, maar hanteren de feiten en maken daar hun waarheid van. Soms voelen we dat er iets niet klopt, maar toch gaan we mee (en lachen we mee). Het is geen dwang maar eerder een vrijwillig opgeven van de eigen waarheid of de eigen gewoontes. De aantrekkingskracht van de joker kan je spel daardoor ook bederven. Het gevoel in de maling te worden genomen omdat realiteit iets wordt dat naar de hand kan worden gezet. Het ligt dicht bij perceptie en marketing. Daarom zijn jokerfiguren ook geen goede leiders.

Als foert-kaart om een beurt over te slaan

Niet alleen op schoolniveau, maar ook de individuele leerkrachten zouden – wat mij betreft – wat meer ‘hun joker’ mogen inzetten. Oneindig differentiëren, om recht te doen aan de unieke persoonlijkheid van alle leerlingen, is een illusie. De joker kan leerkrachten stimuleren om de groepering van leerlingen eens anders te bekijken of om de klassieke lesroosters eens over boord te gooien in het voordeel van een meer projectmatige benadering of een andere ordening.  Door te kiezen voor andere manieren om leerlingen te clusteren (dan de klassieke klas volgens geboortejaar) ontstaan andere leergroepen om les aan te geven. Misschien hoeft het niet per se zo te zijn dat leerlingen per geboortejaar moeten zitten om bepaalde instructies te krijgen. Op die manier kunnen andere leerwegen het daglicht zien. Leerwegen die ook leiden tot dezelfde einddoelen. De leerkracht zou de joker ook kunnen inzetten om wat meer af te wijken van het standaard curriculum, om zo te kunnen inspelen op de behoeften en interesses van leerlingen of om creatieve uitingen te stimuleren in de vorm van drama, kunst of muziek op school. Het is een beetje visionair buiten de lijntjes kleuren. Niet vanuit een anarchie, maar vanuit een soort loyale tegendraadsheid omdat het finale doel zo beter wordt gediend dan wanneer we de bureaucratische spelregel volgen (https://yvesdemaertelaere.com/2018/02/13/eigentijds-tegendraads-denken-hoe-doe-je-dat/).

Het idee van een joker in het onderwijs benadrukt dus de noodzaak van flexibiliteit, aanpassingsvermogen en diversiteit in benaderingen, om tegemoet te komen aan de complexe uitdagingen en de opeenvolgende veranderingen van een transformatieproces. Het doel is om een inclusieve en stimulerende leeromgeving te creëren waarin problemen als kansen worden gezien voor groei en ontwikkeling. Het is een lerende cultuur op school teweegbrengen. De school als een lerende organisatie voor leerlingen én leerkrachten. Het is aandacht geven aan nieuwe methodes die mogelijk leiden tot een goed (beter) resultaat en – na evaluatie en consolidatie – kunnen uitgroeien tot de geboorte van iets nieuws. Een nieuwe aanpak of structuur of manier van werken die goesting geeft. Pasklare oplossingen zijn er immers niet meer te genereren, zeker niet met nog meer regels van bovenaf. Dat idee heb ik al lang laten varen. Maar tegelijkertijd voel ik zelf regelmatig de behoefte om eens mijn joker in te zetten en de verplichte naleving van regels te laten varen. Wie op elke slak zout wil leggen, zal zeker zout tekortkomen …

(Kleine en grote) boodschap van algemeen nut

Standaard

Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organisation) en Unicef zijn er wereldwijd ca 4,2 miljard mensen die geen toegang hebben tot veilige en schone toiletten. Shit zeg! Het is nochtans een primaire behoefte en een constante in de mensheid, waarvan de problemen toenemen naarmate er meer mensen zijn.  Een korte rondvraag in enkele scholen over de situatie omtrent toiletten op school wijst erop dat het thema, op zijn zachtst gezegd, onderschat en onderbelicht is. Al zijn er vandaag ook veel goede sanitaire voorbeelden te vinden, toch kom je helaas nog steeds meer slechte praktijken tegen. Geberit (https://www.geberit.be/landingpages-nl/world-toilet-day/), Europese marktleider in sanitaire producten, voerde een onderzoek uit en kwam tot de onthutsende vaststelling dan 7 op de 10 leerlingen hun behoefte ophouden en dat 1/3de van de ouders zich zorgen maakt over fatsoenlijk sanitair. En dit onder het motto: “Oost west, thuis poept het best”. Reden genoeg voor de Verenigde Naties om sinds 2001 Wereld Toilet Dag te houden op 19 november. Laat me je meenemen op een rondleiding door de wereld van schooltoiletten, waar organisatie, onderhoud en gedrag soms in een chaos terechtkomen. Sommige schooltoiletten zijn een ware beproeving, een soort sanitair avonturenpark, waarin de helden van het dagelijkse onderhoud ten strijde trekken tegen deze elementen van chaos. Het is een strijd die begint met de properheid, of beter gezegd het gebrek daaraan. Ik voel enige drang (om hier in een blogpost dieper op in te gaan).

Toiletten op school zijn een belevenis

Laten we beginnen met de organisatorische kant van de zaak. Op scholen hebben leerlingen allemaal tegelijkertijd (of minstens in grote groepen) pauzes en speeltijden, waardoor er een ‘piekbelasting’ ontstaat voor die arme toiletten. Stel je voor, een horde leerlingen die tijdens de pauze als een zwerm vogels op weg naar warmere oorden de toiletten bestormt. Het gevolg van dit alles is dat toiletten een soort verzamelplaats van gejaagdheid worden. Leerlingen hollen voorbij het toezicht en proppen zichzelf in het kleinste kamertje. Soms verlaten ze de boel niet bepaald schoon. Het sanitair moet natuurlijk goed ingericht zijn, zowel naar hoeveelheid als naar spoel- en afvoercapaciteit. Mijn onderbuik zegt dat het zelfs nijpender zal worden, nu scholen door het decreet open scholen steeds vaker voor allerlei festiviteiten gebruikt mogen worden. De school in de wijk is nu eenmaal meer een openbare plaats aan het worden.

Tijdens de lessen worden de toiletten vaak beperkt of zelfs gesloten, allemaal vanwege enkele leerlingen die er misbruik van maken. Roken, vapen, bellen met hun telefoon, en wie weet wat nog meer? Eigenlijk te gek voor woorden. Het brengt een nieuw niveau van ‘sanitaire planning’ met zich mee, zowel voor gebruikers als voor onderhouds- en beleidsmensen. Dat heeft onder andere geleid tot medische plaspassen van de dokter. Het drukt niet enkel op de blaas, maar ook op de relatie leerling-leerkracht. Heel wat leerlingen durven gewoon de vraag niet te stellen om tijdens de les naar het toilet te gaan. Schaamte om het te verwoorden of bang voor de reactie van de leerkracht, die vindt dat de pauze net gepasseerd is of de leerling ervan verdenkt de les te willen ontvluchten. Het wijst op weinig vertrouwen. Erger wordt het wanneer leerlingen zelfs uitstelgedrag vertonen om (water) te drinken uit schrik daardoor te moeten plassen … Toen pissen plassen werd, is alle gezeik begonnen.

Maar laten we het ook eens hebben over de infrastructuur. De sanitaire blokken op scholen werden vaak gebouwd volgens het oude principe met efficiëntie en controle in het achterhoofd. Privacy-argumenten lijken te ontbreken. Zichtbaarheid en controle waren de drijfveren om zo goedkoop mogelijk te bouwen. Met dunne toiletwanden die onder- en bovenaan open zijn, of zonder wc-bril. Liever een scheetje voor iedereen, dan buikpijn voor mij alleen. Gegeneerd door ontsnappende luchtjes en geurtjes. Puberende leerlingen houden van privacy, en een kille, overbezette drukke toiletruimte is geen uitnodigende plek om rustig op ’t gemak te zitten. Niemand vindt zo’n scheidingswanden leuk. Onverwachte winden kunnen van overal komen. Dat alles zorgt voor toiletangst (‘poepangst’ genoemd bij onze noorderburen). En dan heb je nog de opeenvolgende verschillende ophangsystemen voor handdrogers, zeepdispensers, vuilnisbakken en wc-rolhouders. Zij hebben gezorgd voor gaten in de wandtegels, waardoor een slordige indruk ontstaat. En iets wat slordig oogt …

Wat architectuur betreft stellen we vast dat (in oudere schoolgebouwen) schooltoiletten vaak worden verborgen in een hoekje van een (bij)gebouw, gang of terrein. Die toiletten zijn te klein en hebben het daglicht nog nooit gezien. Niet te verwonderen dat scholen nooit uitpakken met hun toiletten tijdens opendeurdagen of tijdens het rekruteren van nieuwe leerlingen. In plaats van een oase van rust en verfrissing, zijn ze meer een verborgen, muf doolhof en dikwijls de plek voor intimidatie en pesterijen. In het beste geval is een enkel toilet ergens te vinden in een gang, maar meestal moeten leerlingen uit de klas, door de gang, de trap naar beneden, voorbij het secretariaat en rennen over de speelplaats om naar het toilet te gaan. Dergelijke afstand overbruggen vraagt de competentie om tijdig de biologische behoefte te kunnen voorspellen. Ook al heb je zoveel haast, plas in de pot en niet ernaast.

Onderhoud is een ander verhaal. Door gebrekkige financiële middelen blijven sommige toiletten langer onaangeroerd dan ons lief is. Het gevolg is dat leerlingen moeten balanceren tussen durven gebruiken en snel weer wegrennen. 1/3de van de gebruikers geeft aan dat toiletten niet proper zijn, of niet genoeg voorzien van toiletpapier, handzeep en een manier om je handen te drogen. Ben je zelf ook al eens al schuddend en zwaaiend met natte handen uit het toilet gekomen? Om maar te zwijgen van de bordjes “buiten gebruik” of de vuilniszak over een kapotte urinoir. Maar ook bij meer modernere systemen met automatische spoelingen en dergelijke doen zich problemen voor wanneer de sensor is bevuild of batterijen niet tijdig vervangen werden … Wie wil er nu gebruikmaken van een toilet dat eruitziet als iets uit een horrorfilm? Sommige toiletten worden (noodgedwongen) maar één keer per dag schoongemaakt, terwijl iedereen beseft dat dit eigenlijk na elke pauze zou moeten gebeuren … Er is bovendien een verschil met de toiletten van de leerkrachten, vaak dichter bij de leraarskamer. Leerkrachten zijn personeelsleden en vallen daarom onder de richtlijnen inzake welzijn, waar de facto leerlingen niet onder vallen.

Geurhinder is ook een storend probleem, waardoor een toiletblokkade een ware test van wilskracht wordt. En toegankelijkheid voor mindervaliden? Tja, laten we zeggen dat er nog wat werk te doen is. Wat de hygiëne betreft, is er soms meer dan alleen een laagje stof dat dringend verwijderd moet worden. Vandalisme is de duistere schurk die zich in de schaduw van het toilet ophoudt. Van kleine onschuldige vernielingen tot heuse vernietigingsrampen, de toiletten zijn vaak het toneel van een grootschalig, doch amateuristisch, ‘verniel-festival’. Soms ontbreekt een grendel om de deur te sluiten, of is de deur beschadigd en vol gekladderd. De afvoer verstopt, de wc-bril of –borstel ontbreekt, leerlingen kruipen gemakkelijk onder of boven de toiletmuren … Je zou denken dat sommige leerlingen in een actiefilm zitten. Toiletten moeten dienen, waarvoor toiletten moeten dienen. Punt.

Het arme onderhoudspersoneel, de ridders van de toiletpapierrollen en dweilen, klagen steen en been. Ze hebben al zoveel shit meegemaakt en willen de toiletten het liefst twee keer per dag poetsen, maar de financiën werken niet mee.  Het kost allemaal geld: personeels- en onderhoudskosten, toiletpapier, papieren handdoekjes, water en schoonmaakproducten, verwarming, ventilatie … Toiletten zijn geldverslindende monsters die altijd hunkeren naar meer budgetten.

En zo komen we bij het financiële probleem. Het renoveren van sanitaire voorzieningen is geen goedkope grap. Niet alleen het zichtbare deel, maar ook het ondergrondse buizenstelsel, heeft soms een serieuze opknapbeurt nodig. Inzake normen voor scholen is niet het aantal toiletten een probleem, maar wel de veroudering ervan. En dan heb je het gendervraagstuk. Regenboogvlaggen alleen zijn niet genoeg. Toiletten zijn nog niet helemaal mee met de tijd als het gaat over inclusiviteit en diversiteit. Laat staan dat er daarnaast nog voldoende aandacht gaat naar een gezond toiletbezoek. Is zittend plassen te verkiezen boven staand plassen?

Ik heb in de vele gesprekken over dit onderwerp ook geleerd dat cultuurverschillen aanleiding geven tot andere gewoonten inzake toiletgebruik, voor bijvoorbeeld reiniging (met water of flesjes water). Je hebt dus niet enkel vegers, plooiers en proppers, maar ook spoelers. Ook gaan sommige mensen al hurkend naar toilet. Hierdoor raakt het achterwerk de wc niet en kunnen bacteriën zich minder vlot verspreiden, maar je moet hiervoor wel  met je schoenen op de wc-bril staan. In veel landen mag toiletpapier dan weer niet doorgespoeld worden, omdat ze er werken met smallere afvoerleidingen. Wanneer er dus in mannentoiletten geen vuilbakjes staan, belandt het gebruikte papier op de grond. Kortom, sommige problemen hebben mogelijk een oorzaak, zeker wanneer de diversiteit in de scholen toeneemt.

Maar het ergste van alles is misschien wel het gebrek aan respect. Gebrek aan respect voor jezelf, de pot, personeel en de volgende gebruiker. De toiletten zijn niet alleen een plek om de nodige zaken af te handelen en door te spoelen, maar soms ook een speeltuin, waar toiletdeuren bekrast worden met spottende of verliefde boodschappen. De boodschap hoeft in de pot, deksel dicht, doorspoelen en remsporen verwijderen! Shit happens. Want laten we wel wezen, deze toiletten worden niet behandeld zoals het toilet thuis. Zoals het potje thuis poept, poept het nergens. Het lijkt wel of ze denken dat het toilet een podium is voor hun creatieve uitingen met papier op de grond, De regels van fatsoenlijk toiletgebruik zijn in sommige gevallen verloren gegaan in de wirwar van schoolgangen, reglementen en het spel met de toezichters.

De gevolgen zijn niet onschuldig

Ik zucht wanneer het over gebrek aan respect gaat. Daar gaan inderdaad nogal wat leerlingen (en volwassenen?)  in de fout. Propere ruimtes worden vaak ook proper achtergelaten. En ja, bij iets wat vuil is, wordt al sneller iets toegevoegd, omdat het toch al vuil is. Crimineel voor wie na jou binnenkomt. Niet netjes, maar voor vele leerlingen is het (mogelijk) ook een statement. Bijna alles op school gebeurt onder toezicht. Er is continu controle, de dreiging van straffen of de belofte van belonen, en vaak moeten leerlingen stilzitten en zwijgen om complexe dingen te leren. Leren is afzien en een worsteling. Het statement om toiletten vuil achter te laten staat voor sommige jongeren (jammer genoeg) gelijk met het besmeuren van de school.

Door het heersende beeld dat toiletten vies zijn, wordt vaak een verkeerde plashouding ontwikkeld. Bij het staand plassen bij jongens of ‘drone-gewijs hangend’  plassen bij meisjes, raakt de blaas niet helemaal geledigd. Zittend plassen zorgt voor beter ontspannen bekkenbodemspieren.

Onhygiënische toiletten en slecht onderhouden sanitaire voorzieningen kunnen de verspreiding van ziekten bevorderen. Denk aan voedselvergiftiging, diarree, buikgriep, schimmelinfecties, infecties aan darmen en urinewegen, verstopping, urineretentie, maar ook spijsverteringsproblemen en vulvitis. Niets daarvan is leuk, en schooltoiletten kunnen onbedoelde broeinesten van ellende worden. Daar stopt het niet. Als je op school wordt gepest of geïntimideerd op/in het toilet, kan dat ernstige psychologische problemen veroorzaken. Angst, depressie en stress zijn niet bepaald de vrienden waar je op school naar op zoek bent. Intimidatie, pesten en onveilig gedrag dragen bij tot toiletstress. Het leidt telkens tot de slechte gewoonte van je behoefte ‘ophouden’. Zeker bij kinderen met een overactieve blaas en oncontroleerbare of veelvuldige plasbehoeften. De Waalse kinderrechtencommissaris Bernard De Vos spreekt zelfs van een ‘onbewust en onzichtbaar schoolgeweld’ tegenover kinderen. Er zijn zelfs kinderen die een schoolfobie ontwikkelen door de staat van de toiletten en daardoor niet graag naar school gaan, wat leidt tot verminderde participatie en prestaties.

Stel je voor dat je op school bent en je moet naar het toilet. 70% van de leerlingen geeft aan dat ze regelmatig het toilet vermijden en hun behoefte ophouden omdat er of niet genoeg tijd is om op het gemak ‘naar ’t gemak’ te gaan, of de stank niet te harden is, of privacy of netheid te wensen overlaat. Maar wacht, je voelt je dus ongemakkelijk en angstig om daarheen te gaan? Dat kan je schoolprestaties daadwerkelijk beïnvloeden. In plaats van je op de les te concentreren, ben je bezig met strategische plannen om naar het toilet te gaan (zonder op te vallen) of om de behoefte op te houden. Hierdoor kunnen biologische en psychologische problemen ontstaan. Dus, ja, toiletten zijn ook belangrijk voor academische topprestaties! Proper en fatsoenlijk sanitair draagt wel degelijk bij aan een betere ontwikkeling en leerprestatie! Zo had ik toiletgedrag nog nooit bekeken!

Suggesties en beleidsaanbevelingen

Bijna zouden we gepersonaliseerde wc-bezoeken met eigen badge moeten organiseren om vernielingen te stoppen. Helaas gebeuren die bezoekjes meestal als er geen toezicht is, en permanent (camera)toezicht is vrijwel onmogelijk en ook niet wenselijk. Is dat waar we naartoe willen? Laten we beginnen met het aanpassen van het organisatiemodel om die vervelende piekmomenten te vermijden. Dat moet anders kunnen, met gespreide pauzes en een meer open cultuur om tijdens de lesuren naar toilet te kunnen gaan. Waarom zouden we niet een stapje verder gaan en het idee omarmen van individuele (of per 2) afsluitbare toilethokjes tussen de klaslokalen en educatieve ruimtes of burelen? Geen onhandige scheidingen op basis van gender, gewoon een fatsoenlijke ruimte voor iedereen, ongeacht geslacht of beperking. Misschien moeten we zelfs overwegen om dit soort toiletten toegankelijk te maken voor zowel leerlingen als personeel. Geen gedoe meer over wie welk toilet kan gebruiken.

We moeten toegeven dat het Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs (AGIOn) sanitaire verbouwingen als ‘afwijking chronologie’ beschouwd en hiermee inspanningen levert om iets te doen aan de verouderde toiletten. Er bestaan al enkele (AGIOn)normen rond het aantal toiletten, maar geen officiële kwaliteitseisen inzake oppervlakte, privacy, zeep, lavabo’s, licht, ventilatie, toegankelijkheid, spoelperformatie, eenvoud van onderhoud … tenzij de algemene welzijnsreglementering, en deze is vooral van toepassing op het personeel. Maar laten we dit ook toepassen voor de leerlingentoiletten! Waarom zouden we dit niet zelf invoeren in plaats van te wachten tot we gedwongen worden door de overheid?

Laten we praten over een heuse ‘cultuur van respect en gezamenlijke verantwoordelijkheid’. Propere toiletten zijn niet enkel de verantwoordelijkheid van het poetspersoneel! Leerlingen moeten zich eigenaar voelen van deze heilige ruimtes. Dat zal ongetwijfeld helpen om ze netjes te houden. Misschien moeten we ze zelfs een soort ‘toilet-trots’ bijbrengen. Bewustwording is hier de sleutel. Dus laten we die jonge geesten leren hoe ze de toiletten met respect moeten gebruiken. Net is pret! En waarom niet gaan voor een cultuur van vertrouwen waarin toiletgebruik tijdens lessen bespreekbaar is? We begrijpen het, niemand wil de les onderbreken voor een sanitaire pitstop, maar als de nood hoog is, waarom zou je dat dan niet gewoon mogen zeggen?

Er is hoop volgens de wc-eend! Een goed sanitair beleid (als onderdeel van een gezondheidsplan) en fatsoenlijke toiletten kunnen helpen. Een goed sanitair beleid is geïntegreerd in het hele schoolbeleid en maakt deel uit van het schoolwerkplan en/of preventieplan. Het toont de aandacht voor deze primaire behoefte. Dat betekent dat ouders en leerlingen niet alleen voor een school kiezen op basis van academische prestaties, maar ook op basis van hygiëne, welzijn en welbevinden. We hebben het over schoonmaken en netheid, tijdig repareren en zorgen voor toegankelijkheid. Dat zal zeker motiveren om de boel netjes te houden! Leerlingen moeten zich op hun gemak voelen op het toilet, niet als angstige detectives.

Uiteraard kunnen we de regelmatige poetsbeurten niet vergeten. Transparante poetsroosters zorgen ervoor dat iedereen kan zien wanneer de laatste poetsbeurt plaatsvond en wie verantwoordelijk is voor de volgende. Laat de directie daarop inzetten, want toiletten hebben die liefdevolle aandacht echt nodig. Wat het onderhoudspersoneel betreft: ze hebben meer tijd en middelen nodig. Laat ze ons de beste tips geven voor het gebruik van producten zoals wc-papier en laat ons daarnaast ook inzetten op een (gratis) aanbod aan menstruatieproducten op school.

En vergeet handhygiëne niet. Weet je wat de perfecte misdaad is? Het niet regelmatig wassen van je handen. Het klinkt misschien gek, maar goede gewoonten beginnen op het toilet en na het toilet. Dus, voor al onze kleine detectives, laat het handen wassen geen mysterie zijn.

Maar het gaat verder dan dat. Een heuse inhaalbeweging is nodig wat betreft sanitaire ruimtes en waterverbruik in scholen. Want elke druppel telt. Toiletten spoelen met liters water is niet bepaald duurzaam. Laten we dit serieus nemen en kijken hoe we efficiënter met water kunnen omgaan. Water is tenslotte een kostbaar goed, en als we dat met z’n allen kunnen besparen, zou dat een grote stap in de richting van de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDG’s) zijn. Hemelwater kan worden ingezet, en waarom zouden we grijs afvalwater niet recyclen via natuurlijke methoden (bv. Rietveld)? We kunnen allemaal een rol spelen in het behoud van onze planeet, zelfs via onze toiletten.

Financiële middelen zijn natuurlijk cruciaal om te investeren in sanitaire voorzieningen, zowel boven- als ondergronds. We kunnen de beste plannen hebben, maar zonder de middelen om ze uit te voeren, blijven het luchtkastelen.

Tot slot, speelt educatie een sleutelrol. Hoe leerlingen opvoeden naar betere en duurzame toiletgewoonten? Poepsimpel. Het maakt deel uit van een cultuur van eigenaarschap en verantwoordelijkheid, gebaseerd op vertrouwen en respect. Scholen die poetspersoneel betrekken bij zowel leerlingenactiviteiten als leerkrachtenvergaderingen creëren een voorbeeld van respect tegenover onderhoud en onderhoudspersoneel. Het draagt bij tot elkaar leren kennen en tot appreciatie voor het werk dat gebeurt. Stel je poetspersoneel ook eens voor in elke klas. Organiseer verbinding! Maar ook eigenaarschap. Wanneer de leerlingenraad zelf de menstruatiekastjes in elkaar knutselt en wekelijks aanvult, stijgt het verantwoordelijkheidsgevoel om dit te onderhouden. Maak (een groepje) leerlingen eigenaar van een specifieke toiletdeur en -pot! Haal het toilet uit het verdomhoekje en maak er de ‘place to pee’ van. Een heuse toiletsong bijvoorbeeld kan kinderen op een speelse manier een gedragscode bijbrengen over hoe je een toilet op school gebruikt. Leerlingen bewustmaken van hun gezond toiletgedrag is een eerste stap in de goede richting, zodat de toiletten een plek zijn van netheid, comfort en respect voor iedereen. Er mag gerust een achtergrondmuziekje spelen voor de akoestische hygiëne. En wie weet, misschien ontdekken we zelfs een geheime toiletcultuur waar we trots op kunnen zijn. Een open cultuur op school van eigenaarschap krijgen en verantwoordelijkheid nemen.

We kennen allemaal de ongeschreven wetten en de eigenaardigheden van deze fascinerende locaties. En ja, op heel veel plaatsen is het zeer oké, maar op veel plaatsen is er ook dringend nood aan verandering. Toiletten op school zijn meer dan alleen maar een praktische noodzaak. Ze kunnen een weerspiegeling zijn van hoe we omgaan met hygiëne, duurzaamheid en welzijn in het onderwijs. Toiletgebruik kan (veel) gezonder. Schooltoiletten zijn niet alleen de plek waar je een sanitaire stop maakt, maar soms ook het decor van een  drama vol vuil, chaos en verwarring. Het is hoog tijd dat scholen deze zorgen serieus nemen en streven naar een schone, veilige en comfortabele omgeving voor hun leerlingen. Intussen is er – sinds corona – een groeiend bewustzijn van hygiëne op scholen. Er zijn al veel inspanningen geleverd. Het oplossen van de hygiëneproblemen, het verbeteren van de toegankelijkheid en het aanpakken van vandalisme kan een wereld van verschil maken in de alledaagse avonturen op school. Vandaag gebeurt dat vooral reactief (als het al vuil is), maar wat kunnen we proactief doen om respect af te dwingen? Wees creatief en ga voor een cultuur van ‘samen-verantwoordelijk’. Toiletten zorgen niet alleen voor een goede lichamelijke gezondheid van leerlingen, maar ook voor het geestelijk en emotioneel welzijn. Laten we serieus nemen wat er in het toilet gebeurt. Of het nu gaat over een grote of kleine boodschap, dé boodschap is om je opvolger zo aangenaam mogelijk te verrassen. Laat die nieuwe wind maar waaien …

Wie een boodschap wil achterlaten, kan op deze blog reageren of hem via de (grote of kleine) verdeelknoppen doorsturen 😊

Leerhouding en leervermogen in ons onderwijs

Standaard

De vorige blog (https://yvesdemaertelaere.com/2023/10/25/effectief-leren-heeft-impact/) over effectief leren kreeg heel wat aandacht. Waarvoor dank. De reactie van Hugo Der Kinderen vond ik inspirerend en interessant. Hij is specialist in organisatieontwerp en het gedrag van mensen in organisaties. Ik kijk al jarenlang naar hem op en hij is dus één van mijn inspiratoren. Door zijn mensenkennis en de manier waarop hij naar organisaties kijkt, geef ik hem hier als gastblogger de ruimte om zijn opmerkingen op mijn vorige blogpost te verduidelijken en zijn visie op leren in (school-)organisaties en leren in het algemeen te duiden.

Leervermogen

Het leervermogen is de capaciteit om nieuwe kennis op te doen, vast te houden, te gebruiken om inzicht en vaardigheden te ontwikkelen en deze gepast te gebruiken. De mate van interesse in de leerinhoud en (intrinsieke) motivatie om iets te kennen of kunnen, levert de energie om er met werkijver inspanningen voor te leveren. Leren is een zaak van iets willen (begrijpen of kunnen) of iets proberen/ondernemen, om daarna het resultaat te evalueren en bij te sturen. Door zich voortdurend aan te passen aan veranderende omstandigheden wordt de basis gelegd voor een levenslang leren. Wat een vermogen! Leren is de weg naar kunnen.

Vraagtekens

Opdat mensen, en zeker jongeren, zich zouden ontwikkelen, zijn leerhouding en leervermogen cruciaal. Het leervermogen maximaliseren is een van de vier kernopdrachten van onderwijs (https://yvesdemaertelaere.com/2019/05/20/4-kernopdrachten-om-ons-geld-mee-te-verdienen/) en onlosmakelijk verbonden met de andere kernopdrachten. Bij jongeren, op weg en op zoek naar een identiteit, een plaats in hun sociale omgeving en te midden van het proces van het ontdekken van talenten, competenties en kennis, is dat bijzonder belangrijk. Het onderwijs heeft het in deze tijden blijkbaar moeilijker dan ooit om de verwachte resultaten te bereiken. Toegegeven, de verwachtingen vanuit de samenleving worden steeds groter. Maar ook de context waarin dit proces van opvoeden en onderwijzen zich afspeelt, is behoorlijk complex geworden. Hoe kunnen we deze uitdaging het hoofd bieden. Een deel van het antwoord is vrij zeker: niet op dezelfde manier als vroeger!

“De grootste domheid van de  mens is om steeds hetzelfde te blijven doen, en dan een verschillend resultaat te verwachten.”
(wordt toegeschreven aan Albert Einstein)

Als we ons concentreren op de aanbodzijde (https://yvesdemaertelaere.com/2023/10/25/effectief-leren-heeft-impact/), op de manier van lesgeven en begeleiden, missen we wellicht de belangrijkste dimensie: de jongere zelf, met de specifieke positie in zijn/haar persoonlijk proces van ontwikkeling. Opgroeien vandaag is heel anders dan in de meer stabiele wereld van vroeger. Je zal maar opgroeien in een wereld van nieuwe media, sociale instabiliteit en onzekerheid (spanning rond culturele diversiteit, criminaliteit, massademonstraties), ingrijpende veranderingen in de persoonlijke levenssfeer (nieuw samengestelde gezinnen), prestatiedruk (afwezige en/of hyperactieve of -sensitieve ouders), en een beleid dat op veel punten de geloofwaardigheid mist om een koersvaste basis te leveren. En deze realiteit is voor de meesten zeer zichtbaar, zelfs onontkoombaar. Volwassenen hebben het in deze context steeds moeilijker, maar opgroeiende jongeren des te meer.

Het is begrijpelijk dat jongeren met vraagtekens rondlopen en dat ze maar geen stabiel antwoord vinden. Dat resulteert in emotionele druk. Natuurlijk is die niet voor elke jongere even intens, maar gemiddeld genomen is de druk de jongste jaren sterk toegenomen.

Interne stabiliteit

Waar emotie overheerst, wordt de aandacht getrokken naar bepaalde ‘triggers’. Het wordt moeilijk om je te concentreren op iets wat nodig is, interessant zou kunnen zijn, nieuwsgierigheid prikkelt … Het gericht leren wordt voor steeds meer jongeren bedreigd door de emotionele instabiliteit. Dat betekent dat een verstoorde interne (mentale) stabiliteit het omgaan met externe situaties (zoals aandacht geven aan inhoud en leren) verstoort. Een goede observator ziet dat ook bij volwassenen.

“Alleen interne stabiliteit maakt externe balans mogelijk.”
Richard Barrett (The new leadership paradigm)

Met een goede verpakking van aangeboden kennis en leerstof is veel te bereiken, maar slechts indien aan een belangrijke voorwaarde voldaan is: aandacht!

Naar mijn inzicht is het beantwoorden van niet gestelde vragen tijdverlies. Jongeren stellen zich in de beschreven context geen vragen over de onderwerpen waarover het onderwijs antwoorden geeft (of zelfs de opvoeding); het zijn andere – meer dwingende- vragen die met hun aandacht gaan lopen.

Ik zie de actuele ‘crisis’ in onderwijs daar zitten. Jongeren die mentaal verward en onzeker zijn, kunnen hun aandacht niet richten op inhoud. Het interesseert hen niet, omdat hun eigen interne problemen in de weg zitten en alle energie opeisen.

Zelfvertrouwen en mentale stabiliteit groeien uiteraard door leerresultaten. Maar er is een minimale stabiliteit nodig om te kunnen leren, om de aandacht te kunnen richten op iets anders dan (vooral negatieve) emotie. Dit is de primaire voorwaarde tot leren. Als er aan de minimale voorwaarden van stabiliteit niet voldaan is, komt er van leren niets in huis, hoe goed dat technisch ook gekaderd en verpakt is. Eerst een interne stabiliteit, dan de externe balans.

Niet knippen maar plakken

De ‘zorgcomponent’ in scholen zou die basisvoorwaarden moeten scheppen. Ik heb er mijn vragen bij of een zorgleerkracht daar kan voor zorgen. Ze zijn duidelijk met te weinig. Hebben ze de kennis om een goede jongerencoach te zijn? En bovendien: is het werkbaar om deze rol af te splitsen van de inhoudelijke rol? De persoonlijke relatie van respect en vertrouwen ten aanzien van de ‘leraar’ is ook een voorwaarde voor leerhouding, denk ik. Alles wat je kan onderscheiden hoef je daarom niet te scheiden! Overal waar je knipt, moet er achteraf geplakt worden. Als je een dragende constructie doorknipt, is er geen lijm sterk genoeg … Een samenwerking tussen de inhoudelijke leerkracht en de zorgleerkracht zal dus in de regel niet volstaan.

“Onderwijzen en opvoeden is geen kwestie van een vat vullen, maar van een vuur aansteken.”
(Rudolf Steiner)

Het huidig onderwijsmodel lijkt wel gevangen in het klassieke paradigma van ‘nuttigheid voor de economie’ en organiseert zich volgens het industrieel model. Een ‘vak’ leren lijkt het enige doel te zijn, gesymboliseerd door een diploma. Men ontwerpt steeds meer varianten en studierichtingen, volledig in lijn met het principe van specialisatie. We verspillen de capaciteit van het lerarenkorps door een enorme versnippering. Waar zit de integratie van alle ontwikkelingsaspecten? Jongeren die het al moeilijk hebben met hun basisvragen, krijgen een doolhof voorgeschoteld waar ze hun weg niet in vinden. Ouders piekeren over de keuze van een studierichting, in het belang van een geschikt en succesvol diploma voor hun kinderen. In welke ‘doos’ hoor ik thuis? Het creëert chaos die vervolgens wordt bestreden met een drang naar uniformiteit en bureaucratie. Voor alles moeten er papieren zijn, bewijzen dat het machinaal-geïnspireerde systeem wordt gevolgd.

Leg deze wijze van organiseren en aanbieden naast de groeiende uitdaging voor jongeren om in deze samenleving hun weg te vinden, en de redenering is rond. Het huidig systeem moet op de schop, en op een aantal vlakken volledig anders worden georganiseerd. Dat veronderstelt werken met vereende krachten, en zeker niet door het agentschap opgroeien af te splitsen van het onderwijs. Onderwijs moet echt integraal georganiseerd worden. De gespletenheid begint op hoog niveau en schept muren waar welwillende en ervaren pedagogen en directies niet over kunnen. Er is werk aan de winkel. In eerste instantie denkwerk! En dan: veel verandering, terwijl we verder werken …

Hugo Der Kinderen (https://hugoderkinderen.blogspot.com/) – november 2023

foto: Een lagere school in Lalibela in Ethiopië (Lisette Loos)

Effectief leren heeft impact

Standaard

Onderwijskwaliteit moet worden gegarandeerd en verbeterd. Er moet meer worden geleerd. Dat heeft intussen iedereen in Vlaanderen begrepen. We beseffen dat we soms waardevol talent laten liggen, en dat de kloof tussen de sterk presterende leerlingen en de zwakker presterende leerlingen groter is geworden. Het gelijkekansenbeleid bereikt niet altijd de kwetsbare leerlingen zoals we hadden gehoopt. Het is dus een uitdaging om het effectief leren continu te verbeteren. Maar leren gaat niet alleen over feiten, kennis en cijfers, maar ook over het ontwikkelen van zelfredzaamheid en leren samenwerken en samenleven. Leren gaat over ‘van betekenis zijn’, om een zinvolle bijdrage te leveren aan de maatschappij. Scholen en leerkrachten moeten die ruimte claimen om het onderwijsleerproces bij te sturen in functie van de context en de te bereiken doelstellingen. Een leerkracht wil impact en een hoger doel nastreven, toch?

Effectief leren begint met het creëren van een kennisrijke stimulerende en krachtige leeromgeving. Dat vraagt om aanpassingen in de organisatie, zodat de juiste voorwaarden worden gecreëerd voor optimaal leren. Daarbij kijken we op een integrale manier naar de schoolorganisatie. Effectief leren moet dus georganiseerd worden (https://yvesdemaertelaere.com/2020/10/28/kijk-integraal-om-scholen-te-organiseren/). Leraren die met goesting werken, doen leerlingen met goesting leren. Wat goesting geeft, moet dus ook georganiseerd worden. Alle actoren dienen daarbij samen te werken om onderwijs met ambitie te organiseren en de werkcondities te creëren om dat mogelijk te maken.

Wat is goed lesgeven of een goede les?

Ook al is dit gekende basismaterie, deze vraag zorgt voor beroering wanneer we ze stellen aan leerkrachten. Elke leerkracht hanteert zowat zijn eigen beschrijving of didactische methode vanuit een soort buikgevoel. De ene buik is al beter ontwikkeld dan de andere. Nochtans levert wetenschappelijk onderzoek steeds meer handvatten voor effectieve didactiek en gaan teams van leerkrachten steeds op zoek naar iets wat werkt bij hun leerlingengroep. Het leren van de leerlingen gaat daarbij hand in hand met het leren van die  teams van leerkrachten, zoals het een lerende organisatie betaamt. Denk maar aan de inzet van educatieve technologie tijdens de coronaperiode. Intussen is het duidelijk dat die technologie heel wat mogelijkheden biedt en dat dit de leerkracht nooit zal vervangen. Toch schalen we die ervaring te weinig op. Goede digitale instructie om leerlingen uit te dagen is immers te verkiezen boven leerlingen urenlang in de studie te zetten (zonder uitdaging). Het kan in elk geval aanvullend ingezet worden om het leren meer gepersonaliseerd te maken of om data te verzamelen om de instructielessen te pre-mediëren (i.p.v. remediëren). We kunnen vooraf bv. bepalen bij welke tussenstappen in de redenering de leerlingen te lang blijven hangen of de verkeerde oplossingsmethodiek kiezen. De vaststelling achteraf leidt steevast tot remediëren, terwijl er misschien beter proactief kan ingespeeld worden op concrete noden. Hierdoor zou het leren enerzijds effectiever maar ook meer gepersonaliseerd kunnen verlopen.

Wat is ‘leren’ eigenlijk?

Leren is een complex proces. Het gaat over het ont-wikkelen van mensen door de wikkels er af te doen, belemmeringen weg te nemen en beperkingen op te heffen en toegang tot onderwijs en leren voor iedereen te verzekeren. Het is aandacht schenken aan de inhoud. En wat aandacht krijgt, groeit. Het is naar de kern gaan. De essentie vatten van wat ertoe doet en dit begrijpen. Ont-wikkelen is zorgen dat de mensen in hun flow geraken en goed in hun vel zitten bij het leren. Het vertrekt van het idee dat leerlingen kunnen groeien. Het gaat om zelfvertrouwen ontwikkelen door nieuwsgierigheid aan te wakkeren en om de filosofie van levenslang leren, zodat leerlingen veerkrachtig zijn om zich continu aan te passen aan veranderende omstandigheden.

Leren kan verschillende betekenissen hebben, van veranderen en groeien tot ervaren en nadenken. Leren wordt vaak gedefinieerd in termen van uitkomsten van het leren, zonder het proces zelf te omschrijven. Leren betekent dat iemand kennis tot zich neemt en deze kennis daarna kan toepassen om zich iets eigen te maken. Het schept de mogelijkheid ‘iets te kunnen’ en leidt dus tot ander gedrag. Vandaar dat we leren zouden kunnen omschrijven als ‘kennis die permanente verandering in gedrag veroorzaakt (op een geleidelijke manier)’. Leren gaat over gedragsverandering die blijvend is, aangedreven door kennis uit data, informatie of ervaring. Die kennis kan louter cognitief zijn, nl. wetenschappelijke kennis, of hoogstaande, technische kunde van een vak of beroep. Bij niet-cognitieve kennis spreken we over socio-emotionele vaardigheden, attitudes, nieuwsgierigheid, openheid en bv. tolerantie en verdraagzaamheid voor meer samenhorigheid in de samenleving. In het aanbieden van die kennis – die leidt tot permanente gedragsverandering – mogen we gerust hoge verwachtingen stellen (https://yvesdemaertelaere.com/2023/09/11/verwachtingen-mogen-hoog-liggen/). Dat leren kan dan spontaan gebeuren en weinig gepland, maar in schoolse context vooral bewust en doelgericht.

Leren en ontwikkelen zijn dus werkwoorden. Ze vereisen actie, een activiteit en een actieve betrokkenheid bij het leerproces. De aangeboden informatie moet immers gestructureerd worden opgeslagen in het langetermijngeheugen. Daartoe is herhaling en spreiding van belang, maar vooral een openheid om te willen leren, zaken uit te proberen (toepassen of oefenen) en ze te evalueren en bij te sturen. Dat gebeurt voor ‘de spiegel van het leiderschap’ van de leerkracht of coach die leerlingen daarbij helpt.

Leren is dus vrij lastig. Het is een cognitieve worsteling[1] (zoals Steven Mannens het noemt) waarbij het brein aan het werk moet worden gezet om patronen te graveren in de hersenen. Een beetje kennis over ‘hoe het brein werkt’ kan de leerkracht vooruithelpen om het wagonnetje vast te haken aan reeds aanwezige voorkennis. Evidence-informed werken vindt daarbij meer en meer ingang. Doen wat ertoe doet en wat wetenschap ons zegt dat werkt. Proberen is één ding, maar proberen wat werkt is beter.

Verschillende leertheorieën of stromingen

Elke stroming bevat een eigen invalshoek en waarheid, de ene voortbouwend op de andere, doch niet noodzakelijk lineair uit elkaar voortvloeiend.

  • Het behaviorisme (Pavlov, Thorndike, Skinner) als eerste leertheorie definieert leren in termen van gedragsverandering, waarbij positieve stimulansen meer effect hebben dan straffen. Dit is gebaseerd op de klassieke conditionering, waarbij een stimulans leidt tot een spontane reactie. Wanneer deze bekrachtigd wordt door een beloning ontstaat een aangeleerd patroon. Leerstof in behapbare kleine stappen aanbrengen in de plaats van grote brokken, het formuleren van concrete leerdoelen, werken met beloningstickers … zijn behavioristische didactische tips.
  • Met het cognitivisme (Ebbinghaus, Sweller) of de cognitieve psychologie ontstaat een tegenbeweging omdat leren complexer is. Zij stellen dat leren meer gaat over informatieverwerking via het brein en mentale processen. Ze zijn overtuigd dat leren op zijn best is wanneer er een optimale spanning van het werkgeheugen ontstaat die niet te laag en niet te hoog is en uitgaat van een gewenste moeilijkheid. Informatie gecombineerd aanbieden (dual coding) met woord en bijbehorend beeld, zorgt voor diepere verwerking in het geheugen. Regelmatig kennis wegschrijven en opnieuw ophalen (retrieval practice) zorgt voor leren. Laat bv. iedereen de kennis ophalen door elke leerling te laten antwoorden met behulp van bv. wisbordjes of digitale quiz-toepassingen. Herhaling blijft een educatieve topper om niet te vergeten. Na het leren wordt informatie immers snel weer vergeten, doch vlakt het vergeten af naarmate er herhaald wordt omdat de herinneringskracht toeneemt. Het werkt goed wanneer je opgehaalde kennis ook controleert op de juistheid. Informatie opnieuw leren gaat ook sneller omdat er altijd een soort informatieresidu blijft hangen (spaareffect). Die leeractiviteiten gespreid aanbieden (spaced practice) over een lange periode stimuleert dus het langetermijngeheugen. Aansluiting zoeken bij voorkennis (elaboration) en de transfer realiseren van weten naar toepassen, zijn extra didactische principes. Kennisblokken en onderlinge (inzichtelijke) verbindingen worden in het geheugen gemodelleerd. Het moet leerlingen aanzetten om zelf met concrete voorbeelden te komen. Afwisselen van leerinhouden (interleaving) kan dan ook het leren bevorderen. Maar ook het meten van leerwinsten hebben we te danken aan cognitieve psychologie, wat opnieuw reactie oproept dat er ook andere aspecten van de persoonsvorming en interactie een rol spelen.
  • Het sociaal-constructivisme (Piaget, Dewey, Simoens) situeert optimaal leren tussen de aanpassing aan de bestaande cognitieve structuur en een verandering van de cognitieve structuur zelf. Leren is hier een sociaal proces van construeren en reconstrueren. De interactie met anderen is cruciaal. Dergelijke werkvormen vragen goede begeleiding en voorbereiding. De leerling krijgt in het groepswerk een actieve rol in het leerproces waarbij de relatie tot de reële (levensechte) context een belangrijk gegeven is. Dat gaat soms voorbij aan het feit dat leren lastig is en dat er geen rekening wordt gehouden met de werking van het brein. Ook de levensechte context blijkt niet altijd zo “echt” te zijn …
  • De theorie van Vygotski is een onderdeel van het sociaal-constructivisme met een focus op cultuur-historisch leren. Leren wordt gezien als een proces van internaliseren van (uitwendig) handelen dat aanzet tot een denkactie. Hier wordt de zone van de naaste ontwikkeling geïntroduceerd waarbij ook gevorderde leerlingen andere leerlingen kunnen helpen. Leren is dus het resultaat van sociale interactie en taal fungeert als belangrijk middel. Groepswerk wordt opgeschaald, maar kan uitdagend zijn voor de schoolorganisatie die vaak balanceert tussen homogeniseren en differentiëren.
  • De sociaal-culturele theorie (Bandura) beschrijft leren in de vorm van observeren en imiteren. Leren gebeurt dan best in groep, in team of in leergemeenschappen. Niet al het geobserveerd gedrag wordt geïmiteerd. Hoe groter de gelijkenis, hoe meer imitatie. Fysieke aantrekkelijke personen worden sneller geïmiteerd dan minder aantrekkelijke, succesvolle personen worden eveneens sneller geïmiteerd … Het is belangrijk te vermelden dat leerlingen dus leerkrachten als een rolmodel zien, waarbij leerkrachten het goede voorbeeld moeten geven.
  • Humanistisch leren (Rogers, Abraham, Maslow) richt zicht op het belang van persoonlijke groei en moedigt leerlingen aan zelf verantwoordelijkheid te nemen voor het leren, om zo eigen ambities na te streven. Het is eerder gericht op eigen specifieke onderwijsbehoeften en minder op een uniforme aanpak. Dat levert een positief zelfbeeld en zelfvertrouwen op. Kennis van eigen sterktes en zwaktes zijn de grondslag voor levenslang leren.
  • In het connectivisme (Siemens, Downes) gebeurt leren in (digitale) netwerken. Jouw netwerk levert kennis en is binnen handbereik of gewoon op te vragen. In een gedigitaliseerde wereld is er toegang tot een overvloed aan informatie die op elk moment ter beschikking staat. Kennis zit dus verspreid in een netwerk dat kan worden gevonden. Het connectivisme moedigt zelfgestuurd leren aan, waarbij individuen in staat zijn om hun eigen leertrajecten te creëren en aan te passen op basis van hun behoeften en interesses. Technologie speelt dus een belangrijke rol, maar net omdat kennis zo vluchtig en overvloedig is, is kritisch leren denken belangrijk. Deze leertheorie heeft dus invloed op het digitaal online-onderwijs van de 21ste eeuw. Elke leerling is tegenwoordig actief op een leerplatform waar kennis wordt verzameld en kan worden ingeoefend.
  • Zelf ben ik ook nog fan van de activity theory van Engeström, waarbij leren wordt gesitueerd in en tussen grenzen van systemen als gevolg van veranderingen. Een systemische en integrale kijk levert vaak interessante alternatieve inzichten, weg van oorzaak-gevolg denken. Het leert de menselijke activiteit te begrijpen in sociale contexten en benadrukt de interactie tussen individuen, tools, gemeenschappen en doelen.

Er werd bewust abstractie gemaakt van de theorie over leerstijlen van Kolb (denkers, doeners, beslissers, beschouwers) of talenteneilanden of meervoudige intelligentie van Gardner  …  omdat dit geen effect heeft op de leerwinst (Pedro De Bruyckere in https://www.klasse.be/628849/6-mythes-in-onderwijs-pedro-de-bruyckere/). Lessen en instructies aanpassen in functie van de leervoorkeur van leerlingen, is belastend en heeft geen effect.

Dit korte overzicht leert ons dat het mechanische karakter van leren een soort automatiseren is, vaak geïsoleerd en passief. Dit wordt aangevuld met meer actie van de lerende zelf. Cognitieve aspecten komen dan steeds vaker op de voorgrond. Een andere invalshoek duidt op het belang van de sociale interactie voor het leren, evenals het systeemdenken waarbij oplossingen vaak minder voor de hand liggen naarmate de complexiteit toeneemt. Participeren aan netwerken kan dan helpen. Bovenstaande toont aan dat leren dynamisch is en voortdurend evolueert. Leerkrachten zijn door hun tijdsgeest soms (te veel) aanhanger van één specifieke stroming. Het is goed om in functie van leerdoel en context acties te hanteren uit diverse theorieën. Op papier is het gemakkelijker geschreven dan gedaan. Tegenwoordig helpt Tim Surma met wijze lessen (https://excel.thomasmore.be/wijze-lessen/).  Zelf ben ik in het onderwijs gestapt op het hoogtepunt van het “probleemoplossend lesgeven”, zoals dat werd genoemd. Gelukkig had ik snel door dat dat moest aangevuld worden met kenniselementen en instructiemomenten. Kunnen plukken uit een arsenaal aan didactische methodieken biedt kansen om lessen uit te werken die goed zijn voor alle leerlingen, een soort universal design for learning (UDL).  Tot op vandaag kom ik enthousiaste en tevreden oud-leerlingen tegen die steeds refereren naar wat en hoe ze geleerd hebben. Daarom heb ik het gedaan.

Leren is informatie selecteren en opnemen, verbindingen leggen met aanwezige voorkennis, informatie verwerken en nieuwe informatie integreren, vastleggen en wegschrijven in het geheugen, om het tijdig en in gepaste contexten te gebruiken en het opnieuw betekenis te geven in functie van de context. Leren als actief proces houdt daarbij spanning en inspanning in. Het vormt ‘de brug slaan’ naar de zone van de naaste ontwikkeling. Het is leren kennen van wat (nog) nét buiten het bereik ligt van de leerling. Daartoe is zelfkennis van de leerling nodig om te weten waar de leerling staat (in het leerproces). De leerkracht biedt hierbij ondersteuning in het leren en kan daarbij tegenwoordig beroep doen op educatieve software en artificiële intelligentie. Ook de school kan dit faciliteren door het groepsleren pedagogisch verantwoord te organiseren evenals het gepersonaliseerd leren. Het finale doel is dus informatie verwerken tot nieuwe kennis. Het gaat over een verandering in houding, kennis en vaardigheden. Leren slaat dus op het vermogen van mensen om (levenslang) te weten wat te doen om bij te blijven. Hoe goed leraarschap hiertoe kan bijdragen, lees je in de volgende blogpost!


[1] Mannens Steven, Leren centraal, Pelckmans 2023

Brief aan Yves: De hoopvolle lens

Standaard

Vlak voor de zomer namen twee collega-begeleiders (stafmedewerkers coadjutor identiteit en godsdienst) het initiatief om met mij een diepgaand, sereen gesprek te voeren over identiteit en spiritualiteit. Aan de hand van zes vragen kregen ze me ruim twee uur aan de praat. Ik vertelde meer dan me lief was, omdat er een veilige en vertrouwelijke sfeer werd gecreëerd. Wat zijn mijn inspiratiebronnen? Waarom doe ik het? Welke boodschap blijft me bij? Welke zin wil ik geven? Waarin herken ik de identiteit van de organisatie? Wat zou ik willen veranderen? De kern van ons gesprek werd samengevat in een specifiek beeld, met een dieperliggende boodschap: het beeld van een fotograaf die in een museum op zoek gaat naar een foto van een schilderij voor de cover van een boek. Even later stuurden ze me ook een brief, met daarin een bijbehorend verhaal vol symboliek. Ik deel het graag op deze blog, omdat het mij heeft geraakt. Omdat het niet altijd technisch, beleidsmatig of strategisch hoeft te zijn. Omdat een verhaal ook heel veel kan vertellen.

De hoopvolle lens

Er was eens een befaamde fotograaf genaamd Bert, die bekend stond om zijn verbluffende beelden en ongeëvenaarde vermogen om emoties vast te leggen. Op een dag kreeg hij een bijzondere opdracht: het fotograferen van het beroemde schilderij ‘De Irissen’ van Van Gogh, dat op de cover van een boek over kunst zou komen.

Vol enthousiasme begaf Bert – zelf grote fan van Van Gogh – zich naar het museum waar het meesterwerk werd tentoongesteld. Hij liep de zalen door, geobsedeerd door technische details zoals belichting en compositie. Maar hoe hard hij ook zijn best deed, het leek alsof de essentie van het schilderij aan hem ontsnapte. De penseelstreken van Van Gogh dansten voor zijn ogen als grillige geesten, ongrijpbaar en vluchtig. Hij probeerde elke nuance, elke kleurschakering vast te leggen, maar telkens miste hij net datgene wat het schilderij zo bijzonder maakte. Het werd een obsessie voor Bert. Dag en nacht dacht hij aan ‘De Irissen’.

Teleurgesteld en in verwarring vroeg hij de curator om informatie. Maar alle historische feiten en academische analyses brachten hem alleen maar verder weg van zijn doel. Hij verdiepte zich in de geschiedenis van Van Gogh, zijn technieken, zijn leven. Hij bestudeerde elk detail van het schilderij en analyseerde het met een wetenschappelijke precisie. Maar hoe meer hij zich verloor in zijn zoektocht naar perfectie, hoe verder hij afraakte van de ziel van het werk. Hij voelde zich steeds verder verdwalen in een doolhof van details en miste de connectie met het werk dat hij wilde vastleggen.

Besluiteloos en ontmoedigd wendde Bert zich tot de restaurateur van het museum, een wijze en ervaren vrouw die gespecialiseerd was in het werk van Van Gogh. Hij hoopte dat deze expert hem zou kunnen helpen de technische aspecten van het schilderij te begrijpen. Maar tot zijn verbazing werd hij overspoeld door een overvloed aan technische informatie die hem alleen maar meer verward maakte.

Volledig ontredderd ging Bert zitten op een bankje in de hoek van de zaal waar ‘De Irissen’ werd tentoongesteld. Terwijl hij zijn gedachten probeerde te ordenen, merkte hij een oude vrouw op die al die tijd stilzwijgend naar het schilderij had gekeken. Er ontstond een gesprek tussen hen, en Bert deelde zijn frustratie over zijn onvermogen om de ware schoonheid van het schilderij vast te leggen.

De oude vrouw glimlachte vriendelijk en zei: “Mijn jonge vriend, je richt je te veel op het schilderij zelf. Maar het gaat niet alleen om de technische aspecten of de perfecte reproductie. Het gaat om het gevoel en de boodschap die de schilder wil overbrengen.” Bert keek de oude vrouw verbaasd aan. De vrouw vervolgde: “Welk gevoel roept het schilderij bij jou op?”

Na een moment van bezinning antwoordde Bert: “Ik zie hoop in het schilderij. De hoop op de lente en de bloemen die ik als boeket wil geven aan de liefde van mijn leven.” De oude vrouw knikte begrijpend en zei: “Precies! De hoop is immers het brutale broertje van de liefde. Je hebt de essentie begrepen.”

Plotseling voelde Bert een vonk van inspiratie. Hij besloot niet langer te proberen het hele schilderij te fotograferen, maar in plaats daarvan legde hij de helft ervan vast, met de oude vrouw op het bankje voor het schilderij. Hoewel de compositie onvolledig was, was de boodschap die hij wilde overbrengen duidelijk.

De foto werd een hit. De eenvoud en de kracht van het beeld raakte de mensen. Het inspireerde hen om hoop te vinden in de kleinste gebaren en momenten van het leven. Bert leerde een onschatbare les over de ware aard van kunst. Dat de magie van kunst niet schuilt in perfectie, maar in de menselijke emotie die het oproept. Het is de kwetsbaarheid, de imperfectie, die een kunstwerk echt tot leven brengt. En met die wetenschap in zijn hart nam hij de beslissing om de wereld zijn eigen unieke interpretatie van ‘De Irissen’ te tonen, een interpretatie vol gevoel, betekenis en de hoop op een nieuw begin. En dat alles kwam door een vonkje tijdens een gesprek waar hij anders te weinig tijd voor zou maken …

(Met dank aan Pieter Busschaerts en Inse Van Rossom pedagogische begeleiders/coadjutoren Broeders van Liefde, gesprek 29 juni 2023)

Verwachtingen mogen hoog liggen

Standaard

Verwachtingen mogen hoog liggen. Die boodschap weerklonk bij de start van het schooljaar in het welkomstwoord aan onze scholen. Een poging om een rode draad te vinden en betekenis te geven aan zoveel engagement en passie  in het onderwijs. We zouden bijna vergeten dat al onze leerkrachten en directies ‘nu’ bezig zijn met het beste te doen, vaak in moeilijke omstandigheden. Maar midden in de kakofonie van losse ideeën, zorgen en klachten over ons onderwijs, is het wel tijd om kritisch te kijken naar het gehele systeem. Durven we de vraag stellen om de status quo uit te dagen? Onderwijs als sleutel tot (gelijke) kansen en sociale mobiliteit lijkt zijn glans te hebben verloren. Enkel diploma’s als bewijs van papieren (schoolse) prestaties staan niet meer garant voor welvaart en welzijn (https://yvesdemaertelaere.com/2021/11/10/onderwijskwaliteit-aanpakken-pak-de-systeemfout-aan/). Het lijkt erop dat we – in globo – geen vooruitgang meer boeken met ons onderwijs, ondanks zeer veel goede voorbeelden en een ongebreidelde, goed bedoelde inzet. Het gelijkekansenbeleid heeft mogelijk paradoxale gevolgen, waar net de meest kwetsbare leerlingen te weinig voordeel uit halen. Enerzijds drempels verlagen en anderzijds hoge(re) verwachtingen stellen, kan ons onderwijs effectiever en efficiënter maken.

Op-voeden zorgt voor het opwaartse in onder-wijs

Negatieve berichten over ons onderwijs overstemmen zoveel goede praktijken in onze scholen. Tegelijk valt het niet te ontkennen dat onderwijs een diplomafabriek is geworden en steeds minder een kansenfabriek of een integratiemotor. Opvoeden is inherent verbonden aan onderwijs en houdt een opgaande beweging in, met nadruk op ‘op- ‘voeden. Onderwijs als sociale lift gebruiken om hele bevolkingsgroepen hoger te tillen, lukt evenwel niet meer goed. Opvoedings- en onderwijsidealen zijn veranderd. Eerst werden verschillen tussen sociale klassen bestendigd door de organisatie van diverse onderwijsvormen en opleidingen, om daarna via een gelijkekansenbeleid opnieuw te nivelleren. Onder mom van gelijkwaardigheid probeert men het negatieve imago van sommige richtingen of onderwijsvormen te bestrijden, terwijl er nog nooit zoveel aandacht is geweest voor het streven naar excellentie en topscholen. Alles wordt in het licht geplaatst van ‘toekomstig succes bereiken’. Vandaag blijft er nochtans veel talent onderbenut! En dat heeft zo zijn gevolgen voor het individu (laag welbevinden, kansarmoede, (mentale) gezondheidsproblemen, vervreemding, verzuring, polarisering …). Ze draagt bij tot extra complexiteit binnen onze samenleving. Een leerkracht kan wel degelijk een verschil maken door hoge, realistische en uitdagende verwachtingen te stellen.

Ontwikkeling onder controle?

Door een cultuur van testen en labelen wordt elk kind vanaf de geboorte afgezet tegenover bepaalde curves. Dit schept de illusie dat we ‘de ontwikkeling’ in kaart hebben, omdat we voor bijna alles (kritische) prestatiecriteria hebben gevonden om af te zetten tegenover een ideaalbeeld. Onder mom van ‘tijdig ingrijpen’, wanneer er van de norm wordt afgeweken, is het gevolg dat we hebben geprobeerd te beschrijven wat een normaal kind is en hoe die zich dient te gedragen. De realiteit is anders waardoor heel wat leerlingen rondlopen met een label, om zo enkele voordelen in ondersteuning te verkrijgen. Dat goedbedoelde maatwerk heeft eigenlijk eerder de vooroordelen aangescherpt en de prestaties beïnvloed omdat het verwachtingen heeft gecreëerd. Leerlingen hebben snel door in welk soort groep of ‘hokje’ ze zitten.

Lage drempels

Vanuit ons beleid en opvoedingsproject zijn we ervan overtuigd dat onze leerkrachten (veel) begrip tonen voor allerlei zorgproblematieken en (moeilijke) thuissituaties van leerlingen of anderen. De voorbije jaren is dit flink toegenomen. En dat gaat over meer dan een lege brooddoos! Sommigen slepen een zware rugzak mee. Het ligt in het verlengde van onze missie (https://broedersvanliefde.be/missie) om rekening te houden met kwetsbare personen en/of situaties en buitengewone vragen. Die mooie eigenschap mag evident niet verward worden met het stellen van lage(re) verwachtingen vanuit een soort compassie of tegemoetkoming. Scholen moeten evenmin al die problemen in de samenleving willen oplossen. Dat zorgt voor een hoge mentale druk in het onderwijs. Wel moeten we ervoor zorgen dat elke leerling – ongeacht de thuissituatie – de kans krijgt (en wordt aangezet om ze te grijpen) om ergens in uit te blinken, in lijn met zijn/haar talent. De drempels mogen laag zijn om toe te treden of eraan te beginnen. Zowel hooggeschoolde als kortgeschoolde ouders kiezen vanuit hun eigen perspectief het beste voor hun kind. En die keuze is vaak doorspekt met vooroordelen en onwetendheid. Het gamma van studierichtingen waaruit kansrijke gezinnen kiezen, is vaak breder dan het perspectief van minder kennisrijke contexten. Dat heeft mogelijk in de voorbije decennia een rol gespeeld in de daling van het onderwijsniveau en de toename van de ongelijkheid in onze maatschappij.

De onderwijshervorming als antwoord is een ideologische strijd geworden. Is Nederlands de enige schooltaal of krijgt thuistaal ook een plaats in de meertaligheid? Onze Vlaamse taal blijft evenwel uitermate belangrijk om te leren, werken, communiceren … en moet zeker versterkt worden, inclusief de stap naar een beter (begrijpend) lezen op school en thuis. We gaan het niveau niet opkrikken door schoolbibliotheken af te schaffen of culturele filmfora op school te annuleren of stilte- of bezinningsdagen te schrappen in ruil voor meer lessen. Toch dringt er zich een evaluatie op van vele activiteiten en werkgroepen op school waar leerkrachten en leerlingen toe uitgenodigd worden. Zijn de inspanning en tijdsbesteding in verhouding tot het aantal leerdoelen dat bereikt wordt? Draagt het bij tot de essentie van menswording in al zijn facetten? En dat begint met het leggen van een stevige basis in de basisschool (inclusief de kleuterschool), een goede oriëntering in de eerste graad en verdieping van kennen en kunnen in de derde graad van het secundair.

Stel hoge verwachtingen

Verwachtingen die leerkrachten koesteren van hun leerlingen hebben wel degelijk invloed op de leerprestaties. Het is immers aangetoond dat leerlingen zich naar die hoge verwachtingen gedragen waardoor ze eigenlijk beter presteren (en vice versa). Onbewust spelen vooroordelen of sloganeske, stereotype formuleringen over leerlingen uit kansarmere milieus (in de brede zin) of leerlingen met bepaalde socio-economische kenmerken een grote rol. De valkuil bestaat om bij die leerlingen minder verwachtingen te stellen, minder door te vragen bij redeneeroefeningen, vlugger tevreden te zijn bij het begin van een goed antwoord, enz. Het is belangrijk op te merken dat het lesgeven vanuit hoge verwachtingen niet betekent dat leraren onrealistische of onredelijke druk op leerlingen moeten leggen. Het gaat erom dat leraren het potentieel van elke leerling erkennen en hen aanmoedigen om hun best te doen en hun persoonlijke doelen na te streven.

Lesgeven vanuit hoge verwachtingen is een onderwijsbenadering waarbij leraren hoge, realistische en uitdagende doelen stellen voor hun leerlingen. Het gaat erom dat leraren geloven dat alle leerlingen in staat zijn om te leren en te slagen, ongeacht hun achtergrond, vaardigheden of beperkingen. Deze benadering gaat verder dan alleen het overbrengen van kennis en vaardigheden; het gaat ook om het creëren van een positieve en ondersteunende omgeving waarin leerlingen worden aangemoedigd om hun volledige potentieel te bereiken. Zo’n benadering omvat verschillende aspecten:

  • Het bewustzijn dat hoge verwachtingen kunnen bijdragen aan betere kwaliteit van onderwijs, is een belangrijke stap. Inzetten op professionalisering van het pedagogische en didactische beleid op school faciliteert hierbij.
  • Een professionele leerkracht is zich bewust van die verwachtingen naar leerlingen door de handelingen die worden gesteld en de relatie die de leerkracht opbouwt met de leerling. Leerkrachten die bij elkaar hospiteren en daarna samen reflecteren over didactische handelingen en non-verbale communicatie kunnen die verwachtingen zichtbaar en bespreekbaar maken. De manier waarop over leerlingen wordt gesproken, de gesprekstoon en non-verbaal (oogcontact, glimlach …) gedrag verklapt soms onbewust je verwachting. Creëer daarom een open cultuur binnen je team.
  • Om de intrinsieke leermotivatie te verhogen vertrekt lesgeven (vanuit hoge verwachtingen) vanuit passende, ambitieuze maar haalbare doelen voor elke leerling. Ze aanmoedigen om te streven naar uitmuntendheid en hen ondersteunen bij het stellen van realistische subdoelen. Tijdens het leerproces ontvangen ze daarbij regelmatig feedback om bij te sturen. Dat is dus verschillend van meer of moeilijkere toetsen of repressief handelen.
  • Leraren zorgen voor een gepaste didactiek (instructie, feedback …) en een ondersteunende leeromgeving waarin leerlingen worden begeleid om obstakels te overwinnen. Instructies worden aangepast om tegemoet te komen aan de individuele behoeften; enerzijds extra uitdagingen voor leerlingen die meer gevorderd zijn en anderzijds extra ondersteuning aan leerlingen die dat nodig hebben. Een gepaste leeromgeving nodigt leerlingen uit om in een psychologisch veilige omgeving vragen te stellen, risico’s te kunnen nemen, zich kwetsbaar te kunnen opstellen en actief deel te nemen aan het leerproces. Fouten en tegenslagen dienen niet om te demotiveren of te bestraffen, maar om leerkansen te creëren. Tel goede punten op en trek geen punten af per fout.
    • Werk vanuit een groeimindset en beschouw cognitieve intelligentie als iets dat ontwikkeld wordt door hard te werken en door te zetten. Cognitieve intelligentie moet dus getraind worden. Vraag dus verder door om de leerling uit te dagen, (vooral) ook bij leerlingen waarvan je mogelijk lagere verwachting hebt. Dat vraagt wat geduld en oefening.
    • Om vanuit hoge verwachtingen les te kunnen geven, worden leerlingen best flexibel in groepen ingedeeld en niet in vaste niveaugroepen. Leerlingen kunnen samen gezet worden in functie van leerdoelen die moeten bereikt worden. Bv. reken- of wiskundelessen kunnen de ene keer ingedeeld worden volgens doel (cf. talent) of de andere keer volgens beginsituatie van het lesonderwerp. Zo voorkom je dat leerlingen het gevoel krijgen dat ze onderverdeeld zijn in een structuur, puur gebaseerd op wat ze kunnen (bv. B-klas is zwakker dan A-klas …).
    • Autonomie-ondersteunend lesgeven waarbij we kinderen zelfregulerende vaardigheden aanleren, kan bijdragen aan een hoger niveau van het verwerken van een opdracht.
    • Start het schooljaar door met een open blik naar de leerling te kijken en wees alert voor de manier waarop we informatie over de leerlingen aan collega’s doorgeven (bv. in klassenraden). Dat kan de verwachting van de (nieuwe) leerkracht onnodig of nadelig beïnvloeden. Hou je daarom bij feiten en geef niet jouw interpretatie van gedrag door. Beperk je tot informatie die jouw collega echt moet weten en ga minstens zelf in dialoog met de leerling (en hun ouders) die je coacht.

Hoge verwachtingen koesteren is geen ode aan het idee dat (persoonlijk) succes steeds binnen handbereik ligt, mits je genoeg inzet toont. Het gaat eerder over het erkennen van de buitengewone veerkracht die leerlingen tonen wanneer ze van jongs af aan, of vanuit hun achtergrond, geconfronteerd worden met problemen en/of een ongelijk vertrekpunt in het leven.

Technologie verbindt socialisatie, personalisatie en kwalificatie

Standaard

Naast de schokgolf van corona (https://yvesdemaertelaere.com/2021/01/28/corona-als-remedie/)  zijn er ook maatschappelijke, economische, technologische (https://yvesdemaertelaere.com/2023/08/10/de-onderwijsgeschiedenis-herhaalt-zich/) en demografische ontwikkelingen die zorgden voor een verandering in het denken over de toekomst van het onderwijs. Men begon in te zien dat het onderwijs moest worden aangepast aan de veranderende maatschappelijke omstandigheden en de nieuwe technologische mogelijkheden. Er ontstond meer aandacht voor individualisering, praktische toepassingen van kennis (en vaardigheden) en het stimuleren van creativiteit en innovatie. Onderwijs is altijd al in beweging geweest en zal dat in de toekomst ook blijven. Educatieve technologie lijkt al lang niet meer op een voorhistorische machine die praat tegen de leerling of foto’s toont ter verduidelijking.

Samenspel van socialisatie en personalisatie

Het verhaal van “de geschiedenis van de toekomst van het onderwijs” (https://yvesdemaertelaere.com/2023/08/10/de-onderwijsgeschiedenis-herhaalt-zich/) toont echter dat onderwijs niet afkerig staat tegenover veranderen en anders denken. Er is voldoende creativiteit om die toekomst te verbeelden. Maar het probleem is wel dat de verbeeldingskracht en het voorstellingsvermogen van de toekomst van het onderwijs té sterk is verweven met onze vroegere onwrikbare opvattingen en overtuigingen over lesgeven en schoolorganisatie. Om leerlingen te ‘kwalificeren’ botst onderwijs voortdurend op het samenspel van socialisatie en personalisatie van leren, maar ook op visie en uitgangspunten inzake de organisatie van de massascholing.

Het drieluik kwalificatie (leren, iets kennen/weten en kunnen/doen om zinvol te kunnen bijdragen), socialisatie (samenleven en bijdragen aan de samenleving op een duurzame manier) en personalisatie (holistische persoonsvorming, veerkracht, goed in het vel zitten) moet steeds samen worden bekeken. Alles hangt met alles samen. Te veel nadruk op de socialisatie en personalisatie kan de kwalificatie (onderwijskwaliteit) onder druk zetten. Meer aandacht voor de kwalificatie is dan misschien te sterk utilitair gericht op wat de economie nodig heeft (socialisatie/personalisatie). Minder kwalificatie (door bv. het lerarentekort) kan leiden tot minder leren en kan een negatief effect hebben op het welbevinden (personalisatie), omdat leerlingen dan vele uren in de studie moeten doorbrengen. Te veel personalisatie kan problemen geven voor de socialiseringsfunctie van onderwijs, omdat we als individuen te veel ‘naast’ elkaar leven en elkaar niet meer kennen. Omgekeerd kan te veel socialisatie ertoe leiden dat leerlingen zich niet meer persoonlijk aangesproken en intrinsiek gemotiveerd voelen omdat er te weinig met hun individuele talenten en persoonlijkheden rekening wordt gehouden. In een superdiverse samenleving komt dit steeds meer tot uiting en willen leerlingen – net als patiënten en consumenten – persoonlijk benaderd worden. Sterke leerlingen moeten ook uitgedaagd worden zodat ze halverwege niet gedemotiveerd raken (personalisatie). Kwalificeren (met nadruk op leren) kan zo bijdragen aan beter welbevinden (personalisatie). In een maatschappij (socialisatie) met steeds meer toenemende geestelijke gezondheidsproblemen (personalisatie), zou meer aangepast (en beter) onderwijs kunnen helpen om meer leerlingen te kwalificeren,  zodat ze succeservaringen opdoen en zinvol kunnen bijdragen aan het groter geheel (socialisatie).

Onderwijs is klassiek gericht op het vooruitbrengen van grotere groepen kinderen door het overdragen van kennis, met een sterke nadruk op menselijke interactie. Een zekere terughoudendheid tegenover technologie is onderwijs niet vreemd, omdat het de menselijke interactie en interpretatie niet helemaal kan/zal vervangen. Er is trouwens (al dan niet terecht) bezorgdheid over mogelijke negatieve gevolgen door minder persoonlijk contact en eventueel een nieuwe vorm van ongelijkheid. Het belang van menselijke interactie tussen leerling en leerkracht mag inderdaad niet onderschat worden, maar belangrijker lijkt me de kwaliteit van die menselijke interactie te zijn. Die ‘menselijke touch’ wordt als argument vaak gebruikt, maar biedt pas meerwaarde aan het leerproces indien er een (h)echte emotionele verbinding is tussen leerling en leerkracht. Onderwijs gaat over het organiseren van duurzame, warme relaties, het creëren van gunstige leeromstandigheden en een krachtige leeromgeving. Leerkrachten als professionals die daarbij hoge verwachtingen stellen en ruimte laten om te oefenen, scheppen betere voorwaarden om tot leren te komen.

Voortschrijdend inzicht en achteruitkijkend uitzicht

Onderwijs heeft het altijd moeilijk gehad om – vanuit visie – strategische toekomstvoorspellingen te maken. Het zit als lerend instituut steeds gevangen tussen het achteruitkijken en het vooruitkijken, tussen het doorgeven van kennis en cultuur (vanuit het verleden) én tussen leerlingen voorbereiden op de toekomst met kennis die nog niet beschikbaar is. Onderwijs staat daardoor steeds in een spanningsveld tussen conserveren & continueren en innoveren & exploreren. Een evenwicht tussen technologie-implementatie én menselijke interactie. Het is ambidexter (https://yvesdemaertelaere.com/2022/11/03/tweehandigheid/) zijn op strategisch en organisatieniveau, nl. balanceren op beide uitersten door voortschrijdend inzicht en achteruitkijkend uitzicht. Goed onderwijs biedt vorming om generaties voor te bereiden op de wereld van morgen. Op die manier kunnen we best beide werelden combineren en een onderwijssysteem creëren dat én mensgericht én efficiënt en effectief is. Een efficiënt onderwijssysteem is gebaseerd op JIT (Just In Time), waarbij we leerlingen van alles geven wanneer ze het nodig hebben maar met het nadeel dat er weinig ruimte is voor onvoorziene situaties (stoornissen, lerarentekort, andere verwachtingen …). Die aanpak kan door een goede implementatie van technologie veranderen naar JIC (Just In Case), waarbij er meer mensgericht en gepersonaliseerd wordt gewerkt.

Technologie creëert data (en werk)

Daarbij kan educatieve technologie een aanvullende rol spelen in het creëren van data om leerlingen tegemoet te komen, uit te dagen, oefeningen te bieden of zelfs een gedifferentieerd traject te laten volgen. Technologie integreren in onderwijs dat rekening kan houden met de socialisatiefunctie én de personalisatie van leertrajecten, vergt bovendien een gigantische financiële investering in infrastructuur, software en competenties. En daarvoor zijn de middelen ontoereikend.

Voor leraren zijn de onderwijsmachines altijd bedoeld als arbeidsbesparende apparaten, maar in werkelijkheid leggen ze extra controle- en beoordelingslasten op. Denk aan de plaag van leerlingvolgsystemen en hoeveel nascholingsuren er gespendeerd worden om deze systemen te assimileren. Toch is een deel van dat zwoegen in werkelijkheid een noodzakelijk onderdeel van effectief lesgeven. Door bijvoorbeeld geautomatiseerde beoordelingen van leerlingen in het leerproces te implementeren, wordt de rol van leerkracht-instructeur gescheiden van de data die het belangrijkst zijn om uit te zoeken wat voor soort hulp een leerling nodig heeft. Het is zoals een leerling helpen met 4 op 10 voor een schrijfopdracht zonder de verbeterde schrijftoets zelf gezien te hebben.

EdTech als nieuwe standaard?

Is het redelijk ons af te vragen waar educatieve technologie ons zal brengen wanneer leerlingen en leerkrachten steeds meer opgejaagd zullen worden door data-analyses om steeds betere streefcijfers te halen? Stel je voor dat enkel de actuele wetenschappelijke inzichten van EdTech-bedrijven de toekomst van het lesgeven zouden dicteren, in een klimaat waarbij het systeem zich sterk richt op prestaties, efficiëntie en winstmaximalisatie? Dan is die toekomst toch niet objectief en niet neutraal? Het is dan eerder een investering of belegging. Onderwijs is daarom te belangrijk om over te laten aan de commerciële (en politieke) waan van de dag. Commerciële spelers hebben andere drijfveren, zoals marktaandeel en omzet, die niet noodzakelijk aansluiten bij de behoeften van leerlingen en leerkrachten. De snelle ontwikkelingen leiden tot een (over)aanbod aan tools die vaak onvoldoende zijn getoetst op hun meerwaarde voor effectief leren. Daarin verschilt onderwijs ook van de zorgsector: daar wordt er wel eerst grondig uitgetest. Technologie hijgt daarenboven in de nek en zorgt op zich voor snel opeenvolgende nieuwe uitdagingen in het onderwijs, omdat er telkens geleerd moet worden om veilig, creatief en verrijkend om te gaan met die technologie. Het gehele organisatiemodel verschuift om de school anders te organiseren, om zo de technologie volop tot zijn recht te laten komen.

Gecomputeriseerd onderwijs is onvermijdelijk, maar tegelijk ook de motor van de toekomstige ontwikkelingen binnen onderwijs. Educatieve technologie werd altijd naar voren geschoven om bepaalde problemen in het onderwijs aan te pakken, maar vaak onvoldoende kwalitatief getest om negatieve effecten te voorkomen. Vandaag zijn de ontwikkelingen van die aard dat de technologie het steeds meer mogelijk maakt om in te zetten op personalisatie, waardoor gedifferentieerde en gepersonaliseerde leertrajecten meer mogelijk worden. Het lijkt alsof een oude droom stilaan in vervulling kan gaan. Maar dat kan niet zonder een kritische reflectie. De inzet van technologie daagt vooral het organisatiemodel uit en opent nieuwe discussies over de vervanging van traditioneel onderwijs door hybride- of afstandsonderwijs, privacy, arbeidsorganisatie in het onderwijs … Daarom is het belangrijk dat technologische ontwikkelingen en implementatie transparant en samen gebeuren, met aandacht voor de waarden en doelstellingen van het onderwijs die bijdragen aan een inclusieve, democratische en toekomstbestendige samenleving. De complexe onderwijswereld zal pas wijzigen indien er voldoende draagvlak is. Misschien valt dit draagvlak zelfs uiteen in verschillende groepen denkers/believers en wordt de spreekwoordelijke tanker meer een vloot met verschillende onderwijssystemen.

De belangrijkste les die we kunnen trekken is dat niet de technologie op zich disruptief is, maar eerder de implementatie ervan in het onderwijs. Het daagt de leerkracht uit in zijn of haar evidence-informed pedagogisch-didactisch handelen, met aandacht voor effectieve didactiek en feedback en het resulteert in een gewijzigde schoolstructuur of een verandering in de manier waarop arbeid binnen een school georganiseerd wordt. Door de wijzigingen in de schoolstructuur en de organisatie van arbeid kan de meerwaarde die technologie het onderwijs te bieden heeft ook ten volle benut worden, om zo te komen tot meer gepersonaliseerd (niet geïndividualiseerd) onderwijs. Deze keer zou het moeten lukken …

De (onderwijs)geschiedenis herhaalt zich

Standaard

Deze blogtekst gaat over ‘het verhaal van onderwijstechnologie’, een geschiedenis die zich regelmatig herhaalt. Het introduceren van “nieuwe” technologie is een verhaal van het verleden, heden en de toekomst. Tegenwoordig lijken alle innovaties van een handvol grote techgiganten uit Silicon Valley te komen. Ze zijn geen onderwijsspecialist. Voor hen telt enkel de toekomst met slogans als “computers zullen een revolutie teweegbrengen” én “alles is te vinden op het internet”. Is de toekomst van educatieve technologie een verhaal van software implementeren of van effectievere (digitale) didactiek? EdTech staat op het punt om technologie naar het onderwijs te brengen, waardoor leerkrachten in de toekomst efficiënter en effectiever aan het leerproces van de leerling zullen kunnen werken. Onderwijsmachines zullen instructies personaliseren in adaptieve leertrajecten, waardoor leerlingen op eigen tempo kunnen leren en leerkrachten bevrijd worden van jaarlijks eentonig werk. Onderwijs lijkt wel één van de laatst bewegende schakels die door de internettechnologie wordt geraakt.

De geschiedenis van de toekomst

Technologen doen zich graag voor als onderwijsvernieuwers. Toekomstige ontwikkelingen in het onderwijs omvatten het gebruik van technologie om een gepersonaliseerde leerervaring te bieden. Dat kan leerkrachten bevrijden van alledaagse taken, zoals het beoordelen van toetsen, zodat ze meer tijd kunnen besteden aan professionele interactie met leerlingen, gebaseerd op geavanceerde inzichten die door technologie zijn verkregen uit de acties van die leerlingen. Het idee om technologie te gebruiken om de leerervaring te verbeteren lijkt dan wel een hedendaagse revolutie, het is echter niet nieuw en dateert al van meer dan honderd jaar terug.

Er werd altijd al nagedacht over de toekomst van het onderwijs, ook in het verleden. De rode draad is dat technologie wordt voorgesteld als een oplossing voor de problemen van het onderwijs. Elke keer werd de introductie gezien als een oplossing voor een defect dat moest verholpen worden, in een poging de efficiëntie en het rendement te verhogen. Finaal werd steeds de nadruk gelegd op efficiëntie en productiviteit, ten koste van creativiteit en kritisch denken. Hoe werd de toekomst van het onderwijs in het verleden voorgesteld? Hoe dachten onze verre voorouders over de toekomst van leren? De toekomst werd altijd vormgegeven door de eigen tijd en ruimte. Zo leefde ooit het idee dat we in een maatschappij zouden leven met vliegende auto’s en huishoudrobots. De futuristische voorspellingen zijn vooral een blauwdruk van de eigentijdse geest.

  • Door de industrialisering was er een groeiende behoefte aan geschoolde arbeiders, waardoor er meer aandacht voor praktische vakopleidingen ontstond. De eerste onderwijsvernieuwers (o.a. Pestalozzi, Zwitserse pedagoog) hielden toen al een pleidooi voor de individuele ontwikkeling van het kind. De Teaching Machine was een eerste vorm van ‘techniek’ en zag het licht in 1886. Het was en soort doos met venster om een rol of papierflap te kunnen bekijken, om zo spelling te automatiseren.
  • Begin 20ste eeuw werd de Franse beeldserie “En L’An 2000” gemaakt voor een wereldtentoonstelling. De beeldserie gaf de vooruitgang weer die tegen het jaar 2000 zou worden bereikt. De prent uit 1910 (zie foto boven) toont een futuristisch beeld van hoe het onderwijs er in het jaar 2000 uit zou kunnen zien. De leraar duwt handboeken in een machine die de boeken vermaalt tot kenniselementen om ze daarna via draden naar de hoofden van de leerlingen te brengen. Kennis is iets om over te dragen. We zien een  klaslokaal met leerlingen die allemaal individueel verbonden én aan het leren zijn via een soort hoofdtelefoon. De hoofden worden gevuld zoals een vat. Onderwijs lijkt dus voorbestemd om gemechaniseerd en geautomatiseerd te worden. Dit paste volledig binnen de industriële tijdsgeest.

Toen al dacht men dus na over een meer gepersonaliseerd onderwijssysteem waarin elke leerling op zijn eigen tempo kon leren en zich kon richten op zijn eigen interesses en behoeften. Het gebruik van technologie werd gezien als een manier om dit mogelijk te maken. Het was ook een tijd waarin er veel aandacht was voor efficiëntie en de noodzaak om grote groepen mensen tegelijkertijd te onderwijzen. Het roept de vraag op hoe we de kennis van het boek of de leerkracht zo snel en goedkoop mogelijk in de hoofden van de leerlingen krijgen.

Balans tussen vasthouden en loslaten

Door de groeiende bevolking en de opkomst van de massaproductie ontstond de behoefte om grote groepen mensen op te leiden voor de maatschappij, wat op zijn beurt heeft geleid tot een standaardisering van het onderwijs. Onderwijs, opvoeding en vorming zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Gehele bevolkingscategorieën werden hierdoor naar een hoger niveau getild. Die gedachte ligt aan de basis van de vele verwachtingen tegenover onderwijs, waarbij nieuwe samenlevingsproblemen door onderwijs (mede) moeten worden “opgelost”. Onderwijs, opvoeding en educatie, is er ook gekomen omdat de samenleving die verwachting stelde. Naar aanleiding van de zaak Dutroux moesten leerlingen meer juridische kennis voorgeschoteld krijgen en het rechtswezen beter leren kennen. De financiële crisis van 2008 was dan weer de aanzet voor meer financiële geletterdheid. De klimaatcrisis zorgt dan weer voor meer aandacht voor duurzaamheidsdoelstellingen. Vernieuwde pedagogische inzichten stelden dan weer de leerling centraal en leidden tot alternatieve  lesmethoden (o.a. Montessori, Dalton …) waarbij leerlingen eigen leertrajecten volgden. Pedro De Bruyckere beschouwt dit als 2 onderwijszekerheden: enerzijds is de schoolgrammatica steeds dezelfde en anderzijds zal die altijd worden bestreden.

Het feit dat (tijdens de industrialisering) vooral repetitieve en soms eentonige, zware arbeid het eerst werd vervangen door machines, toont aan dat de samenleving – ondanks productiviteitswinsten – dit soort werk onderwaardeert. In die zin is het positief dat de sector onderwijs de traagst bewegende schakel is inzake automatisering. Het kan van oudsher wijzen op veel waardering. Maar tijden veranderen. De opkomst van educatieve technologie treft onderwijs steeds meer. Ook nu gaat het in onderwijs vaak over meer efficiëntie van middelen en rendementsdenken. Dit loopt jammer genoeg ook parallel met een deuk in het vertrouwen en de maatschappelijke waardering (en kwaliteit) van het onderwijs.

  • Een van de eerste technologische ontwikkelingen die werd toegepast in het onderwijs was de schoolradio, die in de jaren 20 van de 20e eeuw werd geïntroduceerd om onderwijsprogramma’s uit te zenden in afgelegen gebieden. Later werd dit aangevuld met (educatief) filmmateriaal, meestal gebruikt voor massa-educatie.
  • Sidney Pressey reageerde in 1926 met zijn Automatic Teacher, om een meer individuele benadering te bevorderen. Hoewel hij wist dat sommige “sentimentalisten” zich zouden verzetten tegen “onderwijs door machines”, hield hij vol dat machines daadwerkelijk de leraar zouden bevrijden van de mechanische taken van haar beroep en de last van papierwerk en routineoefeningen. Leerkrachten moeten lesgeven en niet grotendeels een administratief werker zijn. Deze onderwijsmachines waren door hun aard, ontwerp en filosofie in wezen gedragsgericht zoals Skinners positieve bekrachtigingstheorie en operante conditionering bij duiven. Ze zagen toen grote fouten in de schoolorganisatie en beloofden leerlingen te bevrijden van het klassikale. De formule van het leren lijkt gekraakt en overgenomen door een machine om het leren te repareren. Het idee van gepersonaliseerd onderwijs met behulp van technologie is dus zeker niet nieuw. Het is een uiting van een diep geloof dat technologie levens kan verbeteren. Leerlingen zouden minder zitten dromen bij de machine dan bij een menselijke kracht, want de machine zou adaptief zijn, waarbij verzamelde data over leerlingen zou leiden tot betere instructie. Toch brak gepersonaliseerd onderwijs niet door. Daarvoor waren – in eerste instantie – de financiële middelen in onderwijs ontoereikend. Ten tweede was het uitgangspunt van de gehele schoolstructuur het creëren van meer gelijkheid, terwijl gepersonaliseerd leren net meer ongelijkheid zou creëren.
  • Begin jaren 70 doen dan de eerste computers hun intrede en werd vooral lesgegeven over technologie en niet mét technologie. Dat veranderde door de introductie van het internet in de jaren 90 en krijgt recent aanvullingen door mobiele technologie, (educatieve) software en straks ook meer virtual reality-technologie en artificiële intelligentie (https://yvesdemaertelaere.com/2023/01/13/hoe-meer-artificiele-intelligentie-ai-hoe-belangrijker-de-cognitieve-intelligentie/). De toegang tot informatie en kennis wordt daardoor voor iedereen gemakkelijker, ongeacht wanneer en waar men zich bevindt. Onderwijs is dus voorbestemd om meer technologisch te zijn, terwijl de lessenaars en bankjes nog meestal in rijen in de klas staan, ten voordele van het frontaal lesgeven.

(Voor de vervolgblog, schrijf je gratis in: https://yvesdemaertelaere.com/)

*De illustratie van deze blog is een eigen bewerking met AI, van tekening naar foto)

Hormonen van de leerkracht doen er ook toe

Standaard

Een organisatie in evenwicht werkt als een gezond lichaam. Zoals elke ‘tribe’ een eigen stamcultuur heeft om aan zijn behoeften te voldoen, zo heeft ook een team of schoolorganisatie een eigen karakter en een eigen ‘ totem’  (https://yvesdemaertelaere.com/2023/06/21/waarom-teams-bouwen-leuker-is-dan-scholen-managen/). Enerzijds moet een team presteren om resultaten te halen die zinvol zijn en leren omgaan met spanningen, conflicten, tegenstellingen en de dialoog opzoeken om tot een oplossing te komen. Doelen stellen en grenzen trekken. Het gaat in dat geval over de harde kant van organiseren; met prestatie, structuur en systemen. Anderzijds is er de behoefte aan samenhorigheid en onderling vertrouwen om in teams te kunnen samenwerken. Het vraagt loyaliteit tegenover de gedragen visie en afspraken. Het samenwerken in teams is gericht op relatie, harmonie, samen vooruitgaan, dialoog en het sluiten van overeenkomsten. Dat gaat over de zachte kant van organiseren en heeft te maken met mensen, cultuur, vertrouwen, liefde.

Geen prestatie zonder relatie

In sterke teams moeten beide (harde én zachte) kanten van organiseren optimaal in elkaar haken (https://yvesdemaertelaere.com/2020/11/10/integraal-ontwerpen-hoe-begin-je-eraan/). Er is een sterke wil om samen te werken om te voldoen aan psychologische basisbehoeften. Vanuit een verbindende kracht bijdragen aan een gezamenlijk verhaal. Op basis van die gemeenschappelijkheid ontstaat een taal, gewoonten en een (nieuw) team. De prestatiekant staat garant voor gemaakte keuzes, doelen en structuur. De onderlinge relatie is dus de cruciale verbindende factor. Geen prestaties zonder relaties. Verbinden betekent ook herstellen. Confrontaties aangaan zonder de herstelvaardigheid betekent eigenlijk het einde van een samenwerking.

Je bewust worden van gedragsaspecten in een relatie heeft dus impact op samenwerking. Emotionele binding is nodig om samen te werken en te presteren. De menselijke hormonale huishouding speelt daarbij een belangrijke rol. Leidinggevenden zouden meer moeten rekening houden met de menselijke chemie. Want een gezonde organisatie of een gezond team weet beide kanten in balans te brengen zoals de hormonen bij de mens zorgen voor harmonieus en evenwichtig leven.

Endorfine en dopamine

Prestatiegerichte hormonen drijven de harde kant van organiseren. Endorfine maakt het mogelijk dat we langdurige prestaties leveren. Het is doorzetten om lang te vergaderen, je te concentreren of te werken aan een bepaalde opdracht. Zelfs wanneer het lichaam eigenlijk al (geeuwende) signalen heeft gegeven dat het genoeg is geweest. Doorheen de pijn gaan we moedig volhouden en steeds hogere taakeisen stellen en meer KPI’s introduceren. Dopamine is het nieuwe goedgevoel-hormoon dat in onze aandachtseconomie een kortstondig goed gevoel geeft, een kick die instant zorgt voor een piek in de prestaties. Bij veelvuldige shots dopamine is het zelfs verslavend. Denk maar aan de likes op sociale media, pushberichten of goede resultaten op een dashboard, punten op een toets, applaus in de zaal of zaken afvinken van een to-dolijstjes. Het is een directe beloning voor een behaald resultaat. In de HR-wereld wordt dit vaak geassocieerd met een koude beloning zoals een loonsverhoging. Het resulteert vaak in een kort tevreden gevoel en het ebt op termijn weg. Deze piekbeloningen zijn meestal dominant en zorgen voor meer haastigheid en tempo. Een ratrace waarbij er steeds meer moet gebeuren op kortere tijd. Een ongeduldige tijd.

Burners

Het zijn vooral deze prestatiehormonen die door leidinggevenden vaak gestimuleerd worden om een beleid te voeren. Stimuli voeden de respons waardoor we gedrag aanleren. Het concept van straffen en belonen uit de gedragstherapie bij leerlingen en/of de evaluatie van leerkrachten, is daar een voorbeeld van. Evenals de hectiek van (overvolle) beleidsplannen, PDCA-werking (waarbij de C en de A vaak vergeten worden), uitgebreide nota’s … Ze worden aangevoerd door het creëren van dynamiek en ritmiek in de schoolorganisatie waardoor dit hormoon kan stromen. Het resulteert in hogere taakeisen en werkdruk. Tribes wisten al dat hierdoor mensen opbranden. In onze moderne schoolwereld worden we meer en meer geconfronteerd met burn-out en langdurig ziekteverzuim. Ons brein staat constant open voor verandering en het doorbreken van patronen. Veel tegelijk doorbreken maakt mensen moe. Prestatiehormonen worden niet voor niets ‘burners’ genoemd. Het is zoals een spot in een lantaarnpaal die gericht is op een specifieke plek. Die plek is verlicht, trekt aandacht, maar de rest blijft in de schemer.

Wie de man/vrouw met de spreekwoordelijke hamer tegenkomt, valt uit de ratrace. Op dat moment start een bewustwording van vertragen en onthaasten, luisteren en ontmoeten.  Het is stilstaan bij wat er is en even achterom kijken. Even ‘still’ staan. (https://yvesdemaertelaere.com/2017/10/20/hoe-ik-still-val-op-het-werk/).

Serotonine en oxytocine

Om een balans te houden heeft ons lichaam gelukkig dus ook een andere chemische reactie die eerder de cement is in relaties. De relatiehormonen stromen trager en de impact wordt meestal onderschat. Serotonine is een blij-maker waardoor een zekere trots door je lijf giert. Dit gelukshormoon zorgt voor positiviteit. Ergens goed in zijn, met je school de krant halen en successen vieren, maakt ons opgewekt. Iedereen voelt dat er vertrouwen is in het team en de school. We zijn trots op onszelf en de andere en het versterkt de relatie en de loyaliteit.

Oxytocine wordt ook het knuffelhormoon genoemd. Tijdens corona een contactverbod krijgen, voelde meteen als ‘niet-meer-verbonden’ zijn. Slecht één of twee knuffelcontacten konden we nog kiezen om de band te herstellen en oxytocine aan te maken. Het hormoon komt vrij bij liefde, aandacht voor elkaar en zorg voor elkaar. Het creëert inclusiviteit, geborgenheid en veiligheid. We voelen ons betrokken wanneer we aandacht krijgen, aangeraakt worden of samen iets ondernemen of wanneer we ons samen amuseren, samen feestvieren of samen zingen. Die betrokkenheid en dat welbevinden zijn dus de zachte kant van organiseren en onontbeerlijk voor het leveren van goede prestaties. Het roept de sfeer op van een kampvuur waar het gezellig vertoeven is, waar we samen verhalen vertellen en zingen. Het geeft minder licht dan de lantaarnpaal, maar wel een warmer licht, een gevoel van erbij te horen.

Waarom voeren we dan te weinig beleid om deze hormonen te stimuleren? Je school en je team zouden er wel bij varen. Vertraging in de organisatie opzoeken, de aandacht voor de mensen verhogen, het welbevinden verhogen … het zijn eenvoudige middelen om de zachte kant te activeren (https://yvesdemaertelaere.com/2019/12/20/de-traagheid-der-dingen/). Te veel relatiehormonen, waarbij (enkel) gezelligheid binnen het team begint te overheersen en de prestaties uit het oog worden verloren, zijn natuurlijk ook niet goed. Elkaar doodknuffelen om toch maar geen onderlinge feedback te moeten geven of af te wijken van de planning, is ook geen professioneel team.

Inzetten op dat continue prestatiegerichte streven van individuen, teams en organisaties koestert de illusie dat het steeds beter en méér kan. Meer productie, meer leerwinst, meer geld verdienen, meer macht, meer bezit … (https://yvesdemaertelaere.com/2021/11/10/onderwijskwaliteit-aanpakken-pak-de-systeemfout-aan/). Het zorgt voor de valkuil waarbij teams of organisaties uit evenwicht raken. Misschien zelfs een hele maatschappij? Er bestaat geen liefdevolle maatschappij of psychologisch veilig team zonder het tegenwicht van aandacht voor mensen. Wie aandacht voor mensen (leerkrachten én leerlingen) heeft, heeft goud in zijn/haar handen.

(Vrij naar voordracht van Danielle Braun op 2 juni 2023 in Hasselt)

Yves Demaertelaere met Danielle Braun